Выбрать главу

De gestalte in de zwarte mantel binnen in de Poort was verdwenen.

Met een zucht ging Astinus weer zitten en bijna op datzelfde moment flikkerde er een magisch licht in de Poort. Het werd beantwoord door een wit licht – de definitieve ontmoeting tussen Paladijn en de jongeman die de Koningin van de Duisternis had verslagen en haar plaats had ingenomen.

Het licht flikkerde ook naar buiten en raakte met verblindende helderheid de ogen van de twee toekijkende mannen. De donder sloeg. De stenen van de Toren trilden en haar fundamenten kraakten. De wind huilde en overstemde het gekreun van Par-Salian.

De oude tovenaar hief zijn afgetobde hoofd en staarde met een blik van afschuw door de ramen. ‘Dit is het einde,’ mompelde hij terwijl hij met zijn knoestige handen in de lucht plukte. ‘Het einde van alles.’

‘Ja,’ zei Astinus, verstoord fronsend toen er een plotselinge siddering door de Toren ging, waardoor hij een fout maakte. Hij greep zijn boek nog steviger vast en met zijn ogen op de Poort gericht, schreef hij het verslag van wat de laatste strijd zou worden.

Binnen enkele momenten was alles voorbij. Het witte licht flikkerde nog heel even kort en prachtig. Toen stierf het.

Binnen de Poort heerste de duisternis.

Par-Salian weende. Zijn tranen vielen op de stenen vloer en bij hun aanraking schudde de Toren als een levend wezen, alsof hij ook zijn noodlot voorzag en huiverde van afschuw.

De vallende stenen en de deinende rotsen negerend, schreef Astinus koel de laatste woorden.

Op de Vierdag van de Vijfmaand in het jaar 358 eindigde de wereld.

Daarna wilde Astinus met een zucht het boek dichtslaan, maar een stevige hand sloeg plots op de bladzijden.

‘Nee,’ zei een vastberaden stem, ‘hier zal het niet eindigen.’

Astinus’ hand trilde en uit zijn pen viel een druppel inkt over de laatste woorden.

‘Caramon... Caramon Majere!’ riep Par-Salian die met zijn zwakke handen naar de man reikte. ‘Dus jij was het die ik in het Bos hoorde!’

‘Twijfelde je dan aan me?’ gromde Caramon. Hoewel geschokt door de aanblik van de gekwelde tovenaar, vond Caramon het moeilijk enig medelijden te voelen met de aartsmagiër. Kijkend naar het marmeren onderlichaam van Par-Salian, herinnerde Caramon zich nog maar al te goed alle folteringen die zijn tweelingbroer in de Toren had moeten ondergaan en zijn eigen kwellingen nadat hij naar Istar was heengezonden, met Crysania.

‘Nee, ik twijfelde niet aan jou!’ zei Par-Salian handenwringend. ‘Ik twijfelde aan mijn eigen geestesgesteldheid! Begrijp je dat dan niet? Hoe kun jij hier zijn? Hoe kon jij de magische veldslagen overleven die de wereld hebben vernietigd?’

‘Dat heeft hij ook niet,’ zei Astinus bars. Nu hij zijn kalmte weer had hervonden, legde hij het boek open op de vloer aan zijn voeten en stond op. Hij wees met een beschuldigende vinger naar Caramon. ‘Wat voor truc is dit? Je bent gestorven! Wat is de bedoeling...’

Zonder een woord te zeggen trok Caramon Tasselhof achter zich vandaan. Diep onder de indruk van de plechtigheid en de ernst van de situatie, kroop Tas dicht tegen Caramon aan. Smekend keek hij met grote ogen Par-Salian aan.

‘Wil je dat ik het zal uitleggen, Caramon?’ vroeg Tas met ijle, beleefde stem, nauwelijks hoorbaar in de donder. ‘Ik – ik heb echt het gevoel dat ik moet vertellen waarom ik de tijdreisspreuk heb verstoord. En dan zijn daar nog Raistlins foute instructies, waardoor ik het magische apparaat stukmaakte, hoewel dat ook gedeeltelijk mijn schuld was, denk ik, en hoe ik terechtkwam in de Afgrond waar ik de arme Gnimsh ontmoette.’ Tas’ ogen vulden zich met tranen. ‘En hoe Raistlin hem vermoordde...’

‘Dat is me allemaal bekend,’ onderbrak Astinus. ‘Dus je kon hier komen vanwege de kender. We hebben niet veel tijd. Waar ben je precies op uit?’

Caramon richtte zijn blik op Par-Salian. ‘Ik draag je geen liefde toe, tovenaar. In deze kwestie ben ik het eens met mijn tweelingbroer. Misschien had je zo je redenen voor wat je mij en Vrouwe Crysania daar hebt aangedaan in Istar. Zo ja’ – Caramon stak zijn hand op om Par-Salian te stoppen, want het leek erop dat hij hem wilde onderbreken – ‘zo ja, dan ben jij degene die daarmee moet leven, niet ik. Weet nu dat ik de macht heb om de tijd te veranderen. Zoals Raistlin mij heeft verteld, kunnen we, vanwege de kender, veranderen wat er is gebeurd.

Ik heb het magische toestel. Ik kan naar elk punt in de tijd terugreizen. Vertel me wanneer en wat er is gebeurd dat tot deze vernietiging heeft geleid, en ik zal mijn best doen om het te voorkomen.’

Caramon keek beurtelings Par-Salian en Astinus aan.

De historicus schudde zijn hoofd. ‘Kijk niet naar mij, Caramon Majere. Ik ben in dezen net zo neutraal als in alle andere zaken. Ik kan je niet helpen. Ik kan je slechts deze waarschuwing geven: je gaat misschien terug, maar je ontdekt wellicht dat je helemaal niets hebt veranderd. Een kiezelsteentje in een snel stromende rivier, dat is alles wat je misschien zult zijn.’

Caramon knikte. ‘Als dat alles is, dan sterf ik tenminste in de wetenschap dat ik geprobeerd heb mijn falen te herstellen.’

Astinus keek Caramon aan met een doordringende blik. ‘Over welk falen spreek je, Krijger? Je riskeerde je leven om terug in de tijd achter je broer aan te gaan. Je deed je best, je probeerde hem ervan te overtuigen dat het pad der duisternis dat hij bewandelde slechts tot zijn eigen ondergang zou leiden.’ Astinus wees naar de Poort. ‘Heb je me met hem horen spreken? Je weet dus wat hem staat te wachten?’

Zonder iets te zeggen, knikte Caramon. Zijn gezicht was bleek en gekweld.

‘Vertel het me dan maar,’ zei Astinus koeltjes.

Er ging een siddering door de Toren. De wind geselde de muren, de bliksem veranderde de afnemende nacht in een opzichtige, verblindende dag. De kleine, kale torenkamer waarin ze zich bevonden, schudde en trilde. Hoewel ze hier alleen in het vertrek waren, meende Caramon geweeklaag te horen, maar langzaamaan kwam hij tot het besef dat het de stenen van de Toren zelfwaren. Hij keek bepaald ongemakkelijk om zich heen.

‘Je hebt de tijd,’ zei Astinus die weer op zijn stoel ging zitten en zijn boek oppakte. Maar hij sloot het niet. ‘Niet lang misschien, maar nog wel even. Waarin heb je gefaald?’

Caramon haalde diep adem en richtte woedend zijn blik op Par-Salian. ‘Een truc, nietwaar, tovenaar? Een truc om mij te laten doen wat jullie magiërs niet konden – Raistlin in zijn blinde ambitie tegenhouden. Maar jullie faalden. Je stuurde Crysania terug om te sterven omdat je bang voor haar was. Maar haar wil en liefde waren sterker dan je dacht. Ze overleefde en, verblind door haar liefde en haar eigen ambitie, volgde ze Raistlin in de Afgrond.’ Caramon keek dreigend. ‘Ik begrijp Paladijns reden niet om haar gebeden te verhoren en haar de macht te verlenen daar naar binnen te gaan...’

‘Het is niet aan jou om de wegen van de goden te begrijpen, Caramon Majere,’ interrumpeerde Astinus koel. ‘Wie ben jij om hen te beoordelen? Het kan zo zijn dat ook zij soms falen. Of dat ze het minst van twee kwaden kiezen in de hoop dat het toch nog beter zal worden.’

‘Dat moge zo zijn,’ vervolgde Caramon met een gekwelde blik, ‘maar de magiërs stuurden Crysania terug en gaven mijn broer daarmee een van de sleutels die hij nodig had om de Poort binnen te gaan. Ze faalden. De goden faalden. En ik faalde ook.’ Caramon streek met een trillende hand door zijn haar.

‘Ik dacht dat ik Raistlin met woorden kon overtuigen om terug te keren van het dodelijke pad dat hij bewandelde. Ik had beter moeten weten.’ Hij lachte bitter. ‘Welke armzalige woorden van mij zouden hem ooit hebben kunnen beïnvloeden? Toen hij voor de Poort stond om de Afgrond te betreden en mij vertelde wat hij van plan was, heb ik hem verlaten. Het was eigenlijk zo gemakkelijk. Ik draaide me gewoon om en liep weg.’

‘Ach...’ snoof Astinus laatdunkend. ‘Wat had je kunnen uitrichten? Hij was toen heel sterk, veel machtiger dan velen van ons zich maar kunnen voorstellen. Hij hield het magische veld bij elkaar met pure wilskracht. Je had hem niet kunnen doden...’