De duistere elf was weer bij het vuur gaan zitten en Tanis, die nog steeds uiterst ontstemd leek, nam zijn plek bij Elistan weer in. Garad, die inmiddels de inkt voor Astinus had gebracht, vroeg of de aanwezigen nog iets wilden gebruiken. Na het ontkennende antwoord ging hij weer, maar niet alvorens hij iedereen op het hart had gedrukt dat Elistan erg ziek was en niet te lang gestoord mocht worden.
‘Ik heb jullie hier bijeengeroepen,’ herhaalde Dalamar nog maar een keer, en staarde in het vuur. Plots keek hij op en wierp Tanis een intense blik toe. ‘Jouw komst hier bezorgt je niet al te veel hoofdbrekens, maar ik ben hier terwijl ik weet welke martelingen ik moet ondergaan als ik de heilige grond betreed. Maar het is nou eenmaal van het grootste belang dat ik jullie tezamen spreek. Ik wist dat Elistan niet naar mij toe kon komen en dat Tanis Halfelf absoluut niet naar me toe wilde komen. En dus had ik geen andere keuze...’
‘Ga verder, alsjeblieft,’ zei Astinus met diepe, koele stem. ‘De wereld draait door terwijl we hier zitten. Je bracht ons hier samen, dat hebben we nu vastgesteld. Om welke reden?’
Dalamar zweeg even en zijn blik dwaalde weer af naar het knappende vuur. Toen hij weer sprak, keek hij de anderen niet langer aan.
‘Onze ergste angsten zijn bewaarheid geworden,’ zei hij nauwelijks hoorbaar. ‘Hij is in zijn opzet geslaagd.’
Hoofdstuk 2
Kom naar huis...
De stem bleef in zijn herinnering hangen. Iemand knielde neer bij de diepe poel van zijn ziel, en wierp kleine woordjes in het kalme, rimpelloze oppervlak. Kringetjes van gedachteflarden en bewustzijn verstoorden zijn rust en haalden hem uit zijn vredige slaap.
‘Kom naar huis... mijn zoon, kom naar huis.’
Hij opende zijn ogen en Raistlin keek recht in het gezicht van zijn moeder.
Lachend reikte ze haar hand naar voren en streek het sprietige, witte haar weg van zijn voorhoofd. ‘Mijn arme zoon,’ mompelde ze, met donkere ogen vol verdriet, medelijden en liefde. ‘Wat ze je allemaal aandoen! Ik heb alles gezien. Al heel lang. En ik heb geweend. Ja, mijn zoon, zelfs de doden huilen. Het is de enige troost die ons nog rest. Maar dat ligt nu allemaal achter ons. Je bent nu weer bij mij. Hier kun je uitrusten...’
Raistlin deed zijn best om overeind te komen. Toen hij naar beneden keek, zag hij tot zijn afgrijzen dat hij met bloed besmeurd was. Maar pijn voelde hij niet, en er was geen wond te zien. Hij had echter wel moeite met ademhalen en hij snakte naar lucht.
‘Laat me je helpen,’ zei zijn moeder. Ze begon het zijden koord om zijn middel los te maken, het koord waar zijn buidels aan hingen, zijn kostbare toveringrediënten. Als in een reflex duwde hij haar hand weg. Zijn adem werd gelijkmatiger en hij keek eens om zich heen.
‘Wat is er gebeurd, waar ben ik?’ Hij was volslagen in de war en allerlei herinneringen aan zijn jeugd schoten aan zijn geestesoog voorbij. Meerdere herinneringen, ook van andermans jeugd! De zijne... en van iemand anders! Hij keek zijn moeder aan; ze was iemand die hij kende maar tevens was ze een vreemdeling.
‘Wat is er gebeurd?’ herhaalde hij geïrriteerd, en hij drukte de golvende herinneringen weg omdat die zijn greep op de realiteit dreigden te laten verdwijnen.
‘Je bent gestorven, mijn zoon,’ zei zijn moeder vriendelijk. ‘En nu ben je hier bij mij.’
‘Gestorven!’herhaalde Raistlin, vol walging.
Koortsachtig probeerde hij de herinneringen op een rijtje te krijgen. Het schoot hem wel te binnen dat hij bijna doodging... Hoe had hij zo kunnen falen? Hij legde zijn hand op zijn voorhoofd en voelde... vlees, botten, warmte... Toen kwam de herinnering keihard terug...
De Poort!
‘Nee,’ schreeuwde hij woedend, en staarde zijn moeder aan. ‘Dat is onmogelijk.’
‘Je verloor de controle over je magie, mijn zoon,’ merkte ze op en strekte haar arm weer uit om Raistlin aan te raken. Hij deinsde ontzet terug. Met het zuchtende, spottende lachje dat hij nog zo goed kende, liet ze haar hand weer in haar schoot vallen. ‘De krachtvelden verschoven en de ontzagwekkende krachten scheurden je in stukken. Er was ook een vreselijke explosie die tot in de verste hoeken van de Vlakten van Dergoth voelbaar was. Het magische fort van Zhaman is niet meer.’ De stem van zijn moeder beefde. ‘De aanblik van je lijden was bijna meer dan ik aankon.’
‘Ik herinner het me,’ fluisterde Raistlin, en bracht zijn hand naar zijn hoofd. ‘Ik herinner me de pijn ook... maar...’
Iets anders schoot hem ook te binnen – exploderende, gekleurde lichtflitsen, een gevoel van intense extase en vervulling in zijn ziel, de woedend schreeuwende drakenkoppen die de Poort dienden te bewaken en zijn omhelzing met Crysania.
Raistlin stond moeizaam op en keek om zich heen. Hij stond op een vreemd, vlak stuk grond – een soort woestijn. In de verte nam hij bergen waar; ze kwamen hem bekend voor – natuurlijk! Thorbardin! Het dwergenkoninkrijk. Hij draaide zich om. Daar lagen de ruïnes van het fort, als een schedel die het land opslokt in zijn eeuwige, waanzinnig lachende mond. Enfin, hij stond dus op de Vlakten van Dergoth; hij herkende het landschap. Maar toch kwam het vreemd op hem over. Alles wat hij zag, nam hij waar door een waas van rood, alsof zijn eigen ogen bloeddoorlopen waren. En hoewel alle voorwerpen hem vaag bekend voorkwamen, leken ze toch vreemder dan hij zich kon herinneren.
Het Schedeldak had hij wel eens gezien tijdens eerdere veldslagen, maar die opvallend obscene grijns kwam hem helemaal niet bekend voor. De bergen leken ook spitser en scherper afgetekend tegen de hemel. De hemel! Raistlins adem stokte. De hemel was leeg... Snel keek hij in alle richtingen om zich heen. Geen zon, maar het was geen nacht. Geen manen, geen sterren; de hemel vertoonde een wonderlijke kleur – een soort gemengd roze, de reflectie van een zonsondergang.
Op dat moment keek hij naar de vrouw die geknield voor hem op de grond zat.
Raistlin kon een welgemeend grimlachje niet onderdrukken.
‘Nee,’ klonk zijn stem stevig en vol vertrouwen. ‘Ik ben helemaal niet gestorven. Ik ben geslaagd!’ Hij maakte een weids gebaar. ‘En dit is het bewijs van mijn succes, want ik herken deze locatie. De kender had hem nauwkeurig aan me beschreven. Hij zei dat hij er ook was geweest. Hier heb ik de Poort betreden, en nu sta ik in de Afgrond.’
Licht voorover leunend greep Raistlin de vrouw bij de arm en sleurde haar overeind. ‘Onverlaat! Waar is Crysania? Zeg op, wat je ook moge zijn! Vertel het me, anders zweer ik bij alle goden dat ik je...’
‘Raistlin, hou op! Je doet me pijn!’
Zijn adem stokte en hij staarde de vrouw aan. Dat was Crysania die hem toesprak, Crysania’s arm die hij stevig vasthield! Verward liet hij zijn greep verslappen, maar binnen enkele ogenblikken had hij zijn zelfbeheersing alweer terug. Zij probeerde zich los te wurmen, maar hij hield haar stevig vast en trok haar dichterbij.
‘Crysania?’ vroeg hij verbaasd, en hij nam haar nauwgezet in zich op.
Ze keek op en leek al even verbaasd als hij. ‘Ja, natuurlijk,’ stamelde ze. ‘Wat is er toch met je, Raistlin? Je zat zoëven compleet te raaskallen.’
De aartsmagiër verstevigde zijn greep weer en Crysania schreeuwde het uit. Jazeker, de pijn in haar ogen was écht. En de angst ook. Lachend en zuchtend sloeg Raistlin zijn armen om haar heen en drukte haar dicht tegen zijn lichaam aan. Ze was warm, vlees, parfum, een kloppend hart...
‘O, Raistlin!’ Ze nestelde zich tegen hem aan. ‘Ik was zo bang, het was zo vreselijk en ik was helemaal alleen.’
Zijn hand streek door haar zwarte haren en de zachtheid en geur van haar lichaam bedwelmden hem. Hij werd vervuld van verlangen. Ze bewoog zich nog dichter tegen hem aan en liet haar hoofd iets achteroverzakken. Haar lippen waren zacht en begerig. Ze beefde in zijn armen; Raistlin keek op haar neer...
... en staarde in ogen vol vuur.
Dus eindelijk ben je thuisgekomen, mijn magiër!
Zwoel gelach deed zijn ziel branden, terwijl het lenige lichaam in zijn armen kronkelde en draaide... plots hield hij een nek van de vijfkoppige draak vast... er druppelde heet zuur uit de gapende muil boven hem... vuur knetterde om hem heen... zwaveldampen verstikten hem. De kop kwam op hem af...