Выбрать главу

Wanhopig en woedend beriep Raistlin zich op zijn magie. Maar terwijl hij zijn spreuken ter verdediging op begon te dreunen, bekroop de twijfel hem. Misschien zou zijn magie wel niet volstaan! Ik ben zwak, de reis door de Poort heeft mijn krachten doen afnemen. Pure angst, scherp als een dolk, nam bezit van zijn geest. De juiste woorden van zijn spreuk ontglipten hem en daardoor veranderde zijn angst in je reinste paniek. De Koningin! Zij doet dit! Ast takar ist...Nee! Dat klopt niet! Toen hoorde hij gelach, een zegevierende lach...

Helder wit licht verblindde hem. Hij viel, viel... in één lange spiraal viel hij vanuit het zwarte niets de dag tegemoet.

Toen hij zijn ogen opende, keek Raistlin in Crysania’s gezicht. Haar gezicht was echter niet het gezicht dat hij zich zo goed herinnerde. Ze was oud geworden, stervende, en dat proces voltrok zich terwijl hij keek. In haar hand hield ze het platina medaillon van Paladijn vastgeklemd. De puur witte schittering was een baken van licht in het akelige, roze schijnsel rondom.

Raistlin sloot zijn ogen om het stervende gezicht uit zijn gedachten te bannen, door aan haar stralende uiterlijk van vroeger te denken – delicaat, beeldschoon, vol liefde en passie. Haar stem drong ineens tot hem door, kalm en ernstig.

‘Ik was je bijna kwijt geweest.’

Overeind krabbelend, nog steeds met gesloten ogen, greep hij haar arm wanhopig vast. ‘Hoe zie ik eruit? Vertel het me! Ik ben veranderd, hè?’

‘Je ziet er precies zo uit als toen ik je voor het eerst ontmoette, in de Grote Bibliotheek,’ zei Crysania, nog steeds met ernstige stem... nee, met verkrampte stem.

Ja, dacht Raistlin, ik ben nog steeds zoals ik was. Wat moet betekenen dat ik weer in het heden ben. Maar meteen voelde hij de aloude zwakte weer, de brandende pijn in zijn borst, de verstikkende hoestbuien, alsof iets of iemand spinnenwebben spon in zijn longen. Hij hoefde maar één blik te werpen om de goud getinte huid, het witte haar en de zandloperachtige ogen weer te zien...

Crysania opzij duwend, rolde hij op zijn buik en balde zijn vuisten, van woede en angst.

‘Raistlin!’ Nu drukte haar stem pure angst uit. ‘Wat is er? Waar zijn we? Wat is er misgegaan?’

‘Het is me gelukt,’ snauwde hij haar toe. Hij opende zijn ogen en zag haar aarzelende gezicht. ‘Het is me gelukt; we bevinden ons in de Afgrond.’

Haar ogen werden groot van verbazing en haar lippen weken licht uiteen. Angst en vreugde vochten om voorrang.

Daarop lachte Raistlin bitter. ‘En mijn magie is weg.’

Verbijsterd keek ze hem aan. ‘Maar dat begrijp ik niet...’

Van ontzetting en woede schreeuwde hij haar toe. ‘Mijn magie is weg! Ik ben zwak, hulpeloos – hier, in haar rijk!’ Plotseling beseffend dat zij wellicht meeluisterde, zich verkneukelend, viel Raistlin stil. Zijn geschreeuw verstomde op zijn lippen. Hij keek argwanend om zich heen.

‘Nee, je hebt me nog niet verslagen,’ fluisterde hij. Zijn hand sloot zich om de Staf van Magius, die nog naast hem lag. Hij leunde er zwaar op en krabbelde overeind. Crysania hielp hem door een arm om hem heen te slaan.

‘Nee...’ mompelde hij, starend in de oneindig lege Vlakten, in de roze, van alles verlaten hemel. ‘Ik weet waar je bent! Ik voel het! Je bent in Godshuis. Ik ken dit land en ik weet waar ik heen moet; de kender verschafte me de sleutel toen hij zo koortsachtig lag te ijlen. Het land beneden weerspiegelt het land daarboven. Ik zal je vinden, hoewel de reis lang en verraderlijk zal zijn.’

‘Ja!’ – hij keek om zich heen – ‘Ik voel dat je mijn gedachten peilt, je leest ze, om te zien wat ik wil doen. Jij denkt zeker dat ik zo gemakkelijk te verslaan ben! Maar vergis je niet: ik voel je verwarring... er is iemand bij me wier gedachten je niet kunt lezen. Ze verdedigt en beschermt me, nietwaar, Crysania?’

‘Ja, Raistlin,’ antwoordde Crysania zachtjes, terwijl ze de magiër ondersteunde.

Raistlin deed een stap voorwaarts, en nog een. Hij leunde op Crysania en op zijn Staf. Maar elke stap was een beproeving en elke ademtocht brandde in zijn longen. Om zich heen kijkend in deze wereld, zag hij niets anders dan leegheid.

Dezelfde leegheid die hij inwendig voelde. Zijn magie was verdwenen.

Hij struikelde, maar Crysania wist hem nog net op te vangen; ze hield hem nog steviger vast, en de tranen biggelden over haar wangen.

Vaag hoorde hij gelach in de verte...

Misschien kan ik maar beter alles opgeven, dacht hij in bittere wanhoop. Ik ben moe, zo vreselijk moe. En wat stel ik nog voor, zonder mijn magie?

Niets. Niets meer dan een zwak, armzalig kind...

Hoofdstuk 3

Na Dalamars opmerking viel er geruime tijd een diepe stilte in het vertrek. Die stilte werd pas verbroken door de krassende pen van Astinus die de woorden van de elf in zijn grote boek noteerde.

‘Moge Paladijn ons behoeden...’ mompelde Elistan. ‘Is zij bij hem?’

‘Natuurlijk,’ beet Dalamar hem geïrriteerd toe, waarbij al zijn magische vaardigheden zijn nervositeit niet konden verhullen. ‘Hoe denk je anders dat hij had kunnen slagen? De Poort blijft voor alles en iedereen gesloten behalve voor de gecombineerde krachten van een Zwarte Magiër zoals hij en een Witte Geestelijke met een diep geloof zoals zij bezit.’

Tanis keek afwisselend van de een naar de ander, nogal verward. ‘Luister,’ begon hij op boze toon, ‘ik begrijp er niets van. Wat is er gaande? Over wie hebben jullie het allemaal? Raistlin? Wat heeft hij nou weer gedaan? En heeft dat iets te maken met Crysania? En hoe zit het met Caramon? Die is toch ook verdwenen? Samen met Tas! Ik, eh...’

‘Houd je ongeduldige, menselijke helft van je natuur even onder controle, Halfelf,’ merkte Astinus scherp op, terwijl hij driftig door bleef schrijven met lange, zwarte halen. ‘En jij, Duistere Elf, gelieve aan het begin in plaats van het midden te beginnen.’

‘En zeker niet aan het einde van het verhaal,’ bromde Elistan.

Zijn lippen bevochtigend met de wijn, begon Dalamar aan het vreemde verhaal dat Tanis tot op heden slechts gedeeltelijk kende. Het merendeel kon de halfelf wel raden, sommige gedeelten verbaasden hem en het meeste verbijsterde hem.

‘Vrouwe Crysania werd gevangengenomen door Raistlin. En naar verluidt, voelde hij zich tot haar aangetrokken. Wie zal het zeggen? Van Raistlin kun je alles verwachten, hoewel ijswater nog te heet is om door zijn aderen te stromen. Wie weet hoe lang hij dit plan al heeft lopen bekokstoven, hoe lang hij daar al van droomde? Maar eindelijk was hij er klaar voor. Hij was van plan om een reis te ondernemen, terug in de tijd, om datgene te zoeken wat hem nog ontbrak – de kennis van de grootste tovenaar die ooit had geleefd: Fistandantilus.

Hij zette een val op voor Vrouwe Crysania, om haar mee te lokken naar het verleden, net als zijn tweelingbroer...’

‘Caramon?’ vroeg Tanis verbaasd.

Dalamar negeerde hem. ‘Maar er gebeurde iets onvoorziens. De halfzuster van de Shalafi, Kitiara, een Hoge Drakenheer...’

Het bloed pompte in Tanis’ hoofd, en zijn zicht en gehoor werden onmiddellijk beperkt. Hij voelde duidelijk dat hij rood in zijn gezicht werd en zijn huid leek te branden, te heet om nog aan te raken.

Kitiara!

Ze stond voor hem, met donkere ogen, met donker krullend haar dat weelderig rond haar gezicht viel, haar lippen licht uiteen wijkend, met als gevolg dat charmante, soms wat valse lachje, het licht dat op haar wapenrusting weerscheen...

Ze keek op hem neer vanaf de rug van haar blauwe draak, omringd door haar gunstelingen, krachtig en verheven, sterk en meedogenloos...

Ze lag in zijn armen, smachtend, liefhebbend, lachend...

Op dat moment voelde Tanis duidelijk Elistans sympathieke, doch medelijdende blik. Maar Astinus’ strenge blik deed hem pas echt ineenkrimpen. Door zijn eigen schuldgevoel en schaamte merkte Tanis niet dat Dalamars gezicht opmerkelijk bleek was geworden bij het noemen van Kitiara’s naam. Hij hoorde ook de huivering niet in de stem van de elf.