Выбрать главу

‘Ja, ja...’ snauwde Tanis ongeduldig, die nog steeds bij de deur stond.

Dalamar liet nu even een dramatische stilte vallen, waardoor Astinus hem licht verstoord aankeek.

‘Raistlin heeft de Afgrond betreden. Aldaar zullen hij en Vrouwe Crysania de Koningin van de Duisternis uitdagen.’

Tanis keek Dalamar nu vol ongeloof aan. Toen barstte hij in lachen uit. ‘Nou, dan hoef ik me verder geen zorgen te maken. Die magiër heeft zijn eigen lot bezegeld!’

Maar Tanis’ lach verstomde snel en Dalamar bekeek hem met een zekere cynische geamuseerdheid, alsof dit precies het absurde antwoord was dat hij van een wezen dat half mens was, had verwacht. Astinus snoof veelbetekenend en schreef onverstoorbaar verder. Elistans fragiele schouders hingen af en met gesloten ogen lag hij in zijn kussens.

Tanis staarde hen allen aan. ‘Dit kunnen jullie toch geen serieuze bedreiging noemen!’ riep hij uit. ‘Bij alle goden, ik heb vlak voor de Koningin gestaan! Ik voelde haar volledige macht en majestueusheid – en dat was nog maar toen ze half in onze dimensie bestond!’ Onwillekeurig moest de halfelf weer huiveren. ‘Ik moet er niet aan denken om haar onder ogen te komen op haar eigen... haar eigen...’

‘Je bent niet de enige, Tanis,’ sprak Elistan vermoeid. ‘Ik heb ook zo mijn ervaringen met de Koningin.’ Hij opende zijn ogen, en lachte wrang. ‘Verbaast je dat? Ik heb mijn eigen beproevingen gekend, hoor, net als iedere andere man.’

‘Ik heb haar slechts een keer ontmoet.’ Dalamars gezicht werd merkbaar bleker, en er stond angst in zijn ogen te lezen. Hij bevochtigde zijn lippen. ‘Dat was om me deze tijdingen te brengen.’

Astinus zei niets, maar hij was opgehouden te schrijven. Een rotsblok vertoonde nog meer expressie dan het gelaat van de historicus.

Tanis schudde zijn hoofd, vol ongeloof. ‘Heb jij de Koningin ontmoet, Elistan? Dan heb je haar kracht toch gevoeld? En toch denk je dat een breekbare en ziekelijke tovenaar en een vrouwelijke geestelijke haar kwaad kunnen doen?’

Elistans ogen schoten vuur en zijn mond verstrakte en Tanis wist meteen dat hij te ver was gegaan. Blozend krabde hij aan zijn baard en begon excuses te stamelen. Toch hield hij ineens weer koppig zijn mond. ‘Het slaat toch nergens op,’ sprak hij binnensmonds, terwijl hij mokkend weer ging zitten.

‘En moeten we nou soms zelf gaan toveren om hem tegen te houden?’ Ogenblikkelijk werd zijn blos nog dieper. ‘Neem me niet kwalijk, ik wilde geen grapje maken. Alles wat ik zeg lijkt er verkeerd uit te komen, maar verdomme, ik begrijp het ook niet! Moeten we Raistlin nou tegenhouden of toejuichen?’

‘Jij kunt hem niet tegenhouden,’ onderbrak Dalamar hem koeltjes toen Elistan net het woord wilde nemen. ‘Dat kunnen wij magiërs alleen, en onze voorbereidingen zijn al weken geleden in gang gezet, al sinds we voor het eerst van deze bedreiging afwisten. Je moet goed begrijpen, Halfelf, dat je deels wel gelijk hebt. Raistlin weet net als wij, dat hij de Koningin van de Duisternis nooit op haar eigen terrein kan verslaan. Daarom wil hij haar ook naar buiten lokken, door de Poort, naar onze wereld...’

Tanis had het gevoel of iemand hem hard in de maag sloeg en eventjes moest hij naar adem happen. ‘Maar dat is gekkenwerk...’ Zijn handen omsloten de armleuningen van zijn stoel en zijn knokkels werden langzaam wit. ‘We hebben haar maar met moeite bij Neraka weten te verslaan! En dan gaat hij haar nota bene weer terughalen?’

‘Tenzij we hem tegenhouden,’ ging Dalamar verder, ‘hetgeen mijn plicht is, zoals ik al zei.’

‘En hoe gaan we dat doen?’ vroeg Tanis, voorover leunend. ‘Waarom zijn we precies hier? Om werkloos toe te kijken? Ik, eh...’

‘Geduld, Tanis!’ onderbrak Elistan hem. ‘Je bent gewoon bang en nerveus en die emoties kennen we allemaal.’

Ja, met uitzondering van die historicus daar, met zijn granieten hart, dacht Tanis bitter...

‘Maar we winnen niets met overhaaste acties en onbedachtzame woorden.’ Elistan keek naar de duistere elf en zijn stem werd zachter. ‘We hebben het ergste nog niet eens gehoord, is het wel?’

‘Inderdaad, Eerwaarde Zoon,’ sprak Dalamar en tot zijn verbazing meende Tanis een glimpje emotie in de elfenogen waar te nemen. ‘Naar verluidt overweegt Kitiara’ – hier kreeg de elf ogenschijnlijk een brok in de keel, dat hij opzichtig weg hoestte – ‘een grootscheepse aanval op Palanthas.’

Tanis zonk terug in zijn stoel. Zijn eerste gedachte was er een vol bitter cynisme – ik heb jullie nog zo gewaarschuwd, Heer Amothus. Ik zei het toch, Porthios? Jullie wilden allemaal toch zo graag terugkruipen in je warme nestje en lekker doen of er nimmer een oorlog was geweest? Zijn tweede gedachte was een stuk nuchterder. Herinneringen dreven boven – de stad Tarsis in vlammen, de drakenlegers die Soelaas veroverden, de pijn, het lijden... de dood.

Elistan zei iets, maar Tanis hoorde niets. Hij sloot zijn ogen en probeerde na te denken. Hij wist wel dat Dalamar over Kitiara had gesproken, maar wat had hij nou precies gezegd? Het sluimerde ergens in zijn onderbewustzijn. Hij had alleen nog maar aan Kit gedacht en niet goed geluisterd. De woorden waren vaag...

‘Wacht!’ Tanis kwam overeind, omdat hem iets te binnen schoot. ‘Jij zei dat Kitiara woedend was op Raistlin. Dat ze net zo bang was als wij indien de Koningin de wereld weer zou betreden. En daarom zou ze Soth hebben bevolen om Crysania te doden. Als dat waar is, waarom zou ze Palanthas dan aanvallen? Dat slaat nergens op! In Sanctie wint ze dagelijks aan kracht. De kwaadaardige draken hebben zich daar verzameld en naar verluidt schijnen de draconen die na de oorlog her en der verspreid raakten, zich ook weer te hergroeperen onder haar bevel. Maar Sanctie is ver van Palanthas verwijderd. En de landen van de Ridders van Solamnië liggen er nog tussen. Ongetwijfeld zullen de goede draken ingrijpen als hun kwade broeders het luchtruim weer kiezen. Dus waarom? Waarom zou ze alles wat ze gewonnen heeft op het spel zetten?’

‘Jij kent Kitiara toch, Halfelf?’ kwam Dalamar tussenbeide.

Tanis verslikte zich bijna, schraapte zijn keel en mompelde iets.

‘Pardon?’

‘Ja, verdomme, ik ken haar!’ viel Tanis plotseling uit, wat Elistans wenkbrauwen deed optrekken. De halfelf liet zich vervolgens in zijn stoel terugvallen en zijn huid brandde van schaamte.

‘Je hebt gelijk,’ zei Dalamar, licht geamuseerd. ‘Toen Kitiara voor het eerst van Raistlins plan hoorde, was ze inderdaad bevreesd. Niet voor hem, uiteraard, maar voor de wraak van de Koningin die op haar zou neerkomen. Maar’ – hier haalde hij zijn schouders op – ‘dit was toen Kitiara nog geloofde dat Raistlin zou verliezen. Nu echter dicht ze hem een kans toe om te winnen. En Kit zal zich altijd achter de winnaar scharen. Vandaar dat ze Palanthas wil aanvallen en veroveren om de tovenaar groots te begroeten als hij weer door de Poort tevoorschijn komt. Vervolgens zal Kit de macht van haar legers ter beschikking van haar broer stellen. Als hij sterk genoeg is – en tegen die tijd zal hij dat zijn – kan hij gemakkelijk de kwaadaardige wezens opzetten tegen de Koningin van de Duisternis.’

‘Kit?’ Nu was het Tanis’ beurt om geamuseerd te klinken. Dalamar sneerde meteen terug.

‘Reken maar, Halfelf. Ik ken Kitiara even goed als jij.’

Maar Dalamars sarcastische toon werd onbewust veel bitterder. Hij balde zijn vuisten en Tanis knikte en voelde plotseling, onverklaarbaar bijna, een zekere sympathie voor de jonge elf.

‘Dus ze heeft jou ook verraden,’ mompelde Tanis zachtjes. ‘Ongetwijfeld had ze je alle steun toegezegd en als Raistlin terug zou keren, zou ze aan jouw kant strijden.’

Dalamar stoof overeind. ‘Ik heb haar nooit vertrouwd,’ zei hij kil, maar hij draaide zich snel om en staarde in de vlammen, waardoor hij zijn gezicht afgewend kon houden. ‘Ik wist maar al te goed tot welk verraad ze in staat was. Dit komt nou niet bepaald als een grote verrassing.’

Maar Tanis wist wel beter; hij zag Dalamars hand wit worden van de kracht waarmee hij zich aan de schoorsteenmantel vastklampte.