Выбрать главу

‘En wie heeft je dit allemaal verteld?’ vroeg Astinus plots. Tanis was de aanwezigheid van de historicus al bijna vergeten.

‘Toch niet de Koningin zelf? Dit alles zou haar volkomen koud laten.’

‘Nee... nee...’ Dalamar leek even in de war omdat zijn gedachten zoeven mijlenver weg waren geweest. Zuchtend keek hij hen weer aan. ‘Heer Soth, de Ridder des Doods heeft het me verteld.’

‘Soth?’ Langzaam voelde Tanis zijn greep op de realiteit verslappen en wanhopig zocht hij in zijn koortsachtig werkende brein naar een houvast. Magiërs die andere magiërs bespioneren. Geestelijken van het witte licht die samenwerken met tovenaars van de duisternis. Het donker dat het licht vertrouwt... Licht dat ten strijde trekt tegen het zwarte niets...

‘Heeft Soth zich verbonden verklaard met Kitiara?’ vroeg Tanis in opperste verwarring. ‘En waarom zou hij haar dan willen verraden?’

Dalamar draaide zich om en keek Tanis aan. Voor de duur van een hartslag voelden de twee zich met elkaar verbonden; een gedeeld begrip, gedeeld verdriet, gedeelde kwelling, gedeelde passie. En als een dolkstoot drong de waarheid tot Tanis door en zijn ziel kromp ineen.

‘Hij wil haar zien sterven,’ antwoordde Dalamar.

Hoofdstuk 4

De jongen liep door de straten van Soelaas. Hij was geen aantrekkelijke jongen, en dat wist hij zelf ook – hij bezat meer zelfbewustzijn dan de meeste andere kinderen. Hij bracht het grootste deel van zijn tijd dan ook in afzondering door, juist omdat hij onaantrekkelijk was en te veel wist.

Maar vandaag was hij niet alleen; zijn tweelingbroer Caramon liep naast hem. Raistlin liep wat te mokken en schopte af en toe verveeld stofwolkjes op in de lome dorpsstraat. Hij was feitelijk dan wel niet alleen, maar met Caramon voelde hij zich zo mogelijk nog eenzamer. Iedereen die ze tegenkwamen, groette zijn knappe, aardige tweelingbroer, maar tegen hem zeiden ze geen woord. En Caramon mocht aan alle spelletjes meedoen, maar Raistlin bleef overal en altijd een buitenstaander. Meisjes lonkten naar Caramon vanuit hun ooghoeken zoals alleen meisjes dat kunnen doen, maar Raistlin zagen ze nooit staan.

‘Hé, Caramon! Kom je mee Kasteelkoninkje spelen?’ riep een van de jongelui.

‘Doe je mee, Raist?’ vroeg Caramon opgewonden. Caramon was dol op het ruwe, inspannende spel, maar Raistlin wist maar al te goed dat hij zich, als hij meespeelde, al snel zwak en duizelig zou voelen. Hij wist ook dat geen van de beide teams hem er eigenlijk bij wilde hebben.

‘Nee, ga jij maar.’

Caramons gezicht betrok. Toen zei hij schouderophalend: ‘Ach, geeft niets, Raist. Ik blijf liever bij jou.’

Meteen voelde Raistlin alsof zijn keel werd dichtgeknepen en zijn maag zich samenbalde. ‘Nee, Caramon,’ herhaalde hij zachtjes. ‘Het is wel goed; ga maar spelen.’

‘Je ziet er niet erg goed uit, Raist,’ zei Caramon. ‘Het maakt me niet uit. Laat me dat nieuwe trucje eens zien dat je hebt geleerd, met die munten...’

‘Zo moet je me niet behandelen!’ hoorde Raistlin zichzelf schreeuwen. ‘Ik heb je helemaal niet nodig! Ik wil je niet eens in m’n buurt hebben! Ga nou maar lekker spelen met dat stelletje dwazen! Jullie zijn allemaal stompzinnig! Ik heb geen van jullie nodig!’

Caramon kromp zowat ineen en Raistlin had het gevoel dat hij een hond in de flank had getrapt. Maar dat gevoel maakte hem alleen maar kwader, en hij wendde zich af.

‘Natuurlijk, Raist, als je dat wilt,’ mompelde Caramon afwezig.

Over zijn schouder kijkend, zag Raistlin zijn tweelingbroer naar de anderen toe rennen. Diep zuchtend en het vrolijke gelach negerend, ging Raistlin op een schaduwrijk plekje zitten en haalde zijn spreukenboek tevoorschijn om te studeren. Al snel schonk hij de magie al zijn aandacht en vergat hij alles om zich heen, ook de gekwetste ogen van zijn broer. Het leidde hem naar een betoverend land waar hij de elementen stuurde, waar hij de realiteit onder controle had…

Ineens viel het spreukenboek uit zijn handen, en belandde in het stof voor zijn voeten. Verbijsterd keek Raistlin op. Er stonden twee jongens vlak voor hem en een van hen hield een stok vast waarmee hij allereerst uithaalde naar het boek maar vervolgens gemeen hard naar Raistlins borst.

Jullie zijn ongedierte, zei Raistlin onuitgesproken. Insecten. Jullie betekenen helemaal niets voor mij. Minder dan niets. De pijn in zijn borst en de minderwaardige levensvormen die hem belaagden negerend, probeerde Raistlin zijn boek weer te pakken; een van de jongens ging echter op zijn vingers staan.

Nog steeds bang maar ook woedend, kwam Raistlin overeind. Zijn handen vormden immers zijn kapitaal; daarmee manipuleerde hij zijn subtiele spreuken en kon hij de geheimzinnige symbolen van zijn Kunst in de lucht traceren.

‘Laat me met rust,’ sprak hij kil, en zijn toon en blik waren van dien aard dat de twee jongens even terugdeinsden. Maar er verzamelden zich meer jongens om hem heen, om eens te kijken wat er nou precies zo grappig was. De jongen met de stok was zich heel bewust van de toeschouwers en stond niet toe dat die magere, jammerende boekenwurm het van hem zou winnen.

‘En wat wil je eraan doen dan?’ sneerde de jongen. ‘Ga je me soms in een kikker veranderen?’

Er weerklonk gelach en in Raistlins gedachten vormden zich al de woorden van een toepasselijke spreuk. Het was een agressieve aanvalsspreuk, die hij nog niet geacht werd te kennen, en zijn Meester zou dan ook woedend zijn als hij hiervan wist. Niettemin krulde er een sluw lachje om Raistlins lippen, met als gevolg dat een van de jongens toch even naar achteren struikelde.

‘Laten we nou maar gaan,’ mompelde hij tegen zijn kameraad.

Maar de andere jongen wilde van geen ophouden weten. Achter hem zag Raistlin zijn tweelingbroer staan, met een gezicht dat op ontploffen stond.

Raistlin begon aan zijn spreuk...

... en verstijfde ineens. Nee! Er was iets heel erg mis. Zijn magie zou niet werken! Niet hier! De woorden rolden als wartaal uit zijn mond en sloegen helemaal nergens op. Er gebeurde helemaal niets, en de jongens begonnen al smalend te lachen. Op dat moment ramde de jongen de stok in Raistlins maag. Happend naar lucht viel Raistlin neer.

Hij kroop nu op handen en knieën rond en probeerde weer adem te halen; iemand schopte hem en zijn eigen stok werd op zijn rug hardhandig in tweeën gebroken. Iemand anders schopte hem nu ook en wanhopig probeerde hij zijn hoofd te beschermen tegen het spervuur van slagen en venijnige schoppen.

‘Caramon!’ jammerde hij. ‘Caramon, help me!’

Maar een diepe, ernstige stem antwoordde slechts: ‘Je had me toch niet nodig, weet je nog?’

Toen belandde er een steen op zijn hoofd, en hij raakte gemeen gewond. Hoewel hij niets kon zien wist hij dat het Caramon was geweest die de steen naar hem toe had geworpen. Hij raakte het bewustzijn langzaam kwijt en meerdere handen sleurden hem over het stoffige pad naar een plek vol kilte en leegheid. Ze zouden hem in de put gooien en hij zou eindeloos vallen... Hij zou de bodem nooit raken, want er was geen bodem...

Crysania keek om zich heen. Waar was ze? Waar was Raistlin? Zoëven steunde hij nog verzwakt op haar arm en plotseling was hij zomaar verdwenen en liep ze moederziel alleen in een vreemd dorpje.

Maar was het wel zo vreemd? Ze herinnerde zich vaag dat ze hier eerder was geweest, of ergens dat er sterk op leek. Immense vallenbomen omringden haar. De huizen waren in de boomtoppen gebouwd. Een herberg in een boom. Ze zag een wegwijzer...

Soelaas.

Vreemd, bedacht ze zich, vol verwondering. Het was inderdaad Soelaas. Hier was ze pas nog geweest met Tanis Halfelf, op zoek naar Caramon. Maar dit Soelaas was anders. Alles vertoonde een zweem van rood en leek vervormd. Ze wilde steeds in haar ogen wrijven om het beeld scherper te stellen.

‘Raistlin!’ schreeuwde ze.

Er volgde geen antwoord en de voorbijgangers deden alsof ze haar gehoord noch gezien hadden. ‘Raistlin!’ riep ze nogmaals, en ze begon in paniek te raken. Wat was er met hem gebeurd? Waar was hij heen gegaan? Had de Koningin van de Duisternis soms...