Выбрать главу

Heer Gunthar uth Wistan wreef over zijn lange snor – het eeuwenoude symbool van de Ridders dat trouwens erg in trek was, de laatste tijd – en probeerde zijn lach te verbergen. Hij had precies gehoord wat Tanis had gezegd. Gunthar schudde zijn hoofd; waarom was deze kwestie niet meteen aan de militairen overgedragen? Nu had hij niet alleen te maken met vijandige krachten, waar hij zich overigens niet al te druk om maakte, maar ook met tovenaarsleerlingen, geestelijken, nerveuze volkshelden en een bibliothecaris! Gunthar zuchtte en trok droevig aan zijn snorpunten. Nu ontbrak er alleen nog maar een kender...

‘Tanis, mijn vriend, ga zitten en warm je even lekker aan het vuur. Je hebt een lange reis achter de rug en het is knap fris voor de lente. De zeelieden spreken van aflandige winden en meer van dat soort zaken. Was de reis een beetje prettig? Overigens wil ik je wel zeggen dat ik liever griffioenen heb dan draken...’

‘Heer Gunthar,’ sprak Tanis gespannen, ‘ik ben niet helemaal hierheen gekomen om over aflandige winden, griffioenen of draken te spreken! We zijn in groot gevaar! Niet alleen Palanthas, maar de gehele wereld. Als Raistlin in zijn opzet slaagt...’ Hij balde zijn vuisten en woorden schoten hem tekort.

Zijn pul vullend met het bier dat zijn oude oppasser Wills hem uit de kelder had gebracht, kwam Gunthar naast de halfelf staan. Hij legde zijn hand op zijn schouder en keek hem recht in zijn gezicht aan.

‘Sturm Zwaardglans sprak altijd lovend over je. Jij en Laurana beschouwde hij als zijn dierbaarste vrienden.’

Tanis boog deemoedig zijn hoofd bij deze woorden. Zelfs nu nog, meer dan twee jaar na Sturms dood, voelde hij intens verdriet om het heengaan van zijn vriend.

‘Op basis van die aanbeveling alleen al, had ik je hogelijk gewaardeerd, want ik zag Sturm als een van mijn eigen zonen,’ vervolgde Gunthar op ernstige toon. ‘Maar los daarvan heb ik je ook hoog zitten, Tanis. Je dapperheid op het slagveld was onmiskenbaar en je eergevoel en nobelheid zouden een Ridder eer doen.’ Tanis schudde nijdig zijn hoofd bij deze opmerking, maar dat ontging Gunthar. ‘Die eer heb je aan het einde van de oorlog eens te meer bewezen, want je werk na de oorlog is werkelijk buitengewoon geweest. Jij en Laurana hebben landen samengebracht die al eeuwen verdeeld waren. Porthios heeft het verdrag al getekend en als de dwergen van Thorbardin een nieuwe koning hebben gekozen, zullen zij hetzelfde doen.’

‘Dank u, Heer Gunthar,’ zei Tanis die nog geen slok had genomen en gespannen in het vuur keek. ‘Dank u voor alle lof. Had ik maar het gevoel dat ik het verdiend had. Als u me nu wilt vertellen waar al die vleierij toe moet leiden...’

‘Ach, ik zie dat je toch meer mens dan elf bent,’ glimlachte Gunthar. ‘Goed dan, Tanis. Ik zal de elfenbeleefdheden achterwege laten en meteen tot de kern komen. Ik denk dat je ervaringen in het verleden je angstig hebben gemaakt. En dat geldt ook voor Elistan. In alle eerlijkheid, mijn vriend, je bent geen krijger en je bent ook nooit als zodanig opgeleid. Je raakte per ongeluk bij de voorbije oorlog betrokken. Kom eens met me mee; ik wil je iets laten zien. Kom, kom...’

Tanis zette de pul op de schoorsteenmantel en stond Gunthars sterke hand toe om hem mee te leiden. Ze doorkruisten het vertrek dat volgepakt stond met de simpele, stevige maar comfortabele meubelstukken die de meeste Ridders nou eenmaal prefereerden. Dit was Gunthars oorlogskamer, met schilden en zwaarden aan de muren, en de bannieren van de verschillende Ridder Orden – De Roos, Het Zwaard en De Kroon. Strijdtrofeeën van jaren her waren nauwkeurig opgeborgen in vitrines en kisten en werden overduidelijk goed onderhouden. Een ereplaats, over de gehele lengte van een van de muren, was ingeruimd voor een drakenlans – de eerste die Theros lJzerveld ooit had gesmeed. Rondom waren diverse aardmannenzwaarden te zien, een vervaarlijk zaagachtig zwaard van een der draconen, een gigantisch ogerzwaard met dubbel lemmet en het gebroken zwaard van de onfortuinlijke Ridder, Derek Kroonwacht.

Het was een indrukwekkende verzameling, een toonbeeld van een levenslange toewijding aan de nobele zaak der Ridders. Gunthar liep er echter aan voorbij zonder er een blik op te werpen en begaf zich naar een grote tafel in de hoek. Onder de tafel lagen meerdere landkaarten, keurig opgerold en op volgorde. Gunthar pakte een kaart en spreidde hem uit op tafel. Hij wenkte Tanis om dichterbij te komen, en de halfelf kwam aarzelend bij de tafel staan. Hij moest zijn uiterste best doen om enige interesse te veinzen.

Gunthar wreef vergenoegd in zijn handen; eindelijk was hij in zijn element. ‘Het is een kwestie van logistiek, Tanis. Puur en simpel. Kijk, hier staan de legers van de Hoge Drakenheer, verzameld in Sanctie. Nou moet ik toegeven dat de Drakenheer sterk is, want ze heeft een stel draconen, aardmannen en mensen om zich heen verzameld dat niets liever wil dan de oorlog zo snel mogelijk weer te laten uitbarsten. En ik moet ook toegeven dat onze spionnen verhoogde activiteiten waar hebben genomen in Sanctie. De Drakenheer is iets van plan, dat is wel zeker. Maar Palanthas aanvallen? In de naam van de Afgrond, Tanis, kijk eens goed hoeveel land ze dan zou moeten doorkruisen! Land dat voor het grootste deel gecontroleerd wordt door de Ridders! En al had ze de mankracht om zich al vechtend een weg te banen, kijk dan eens hoe lang ze de bevoorrading op peil zou moeten houden! Haar complete leger zou dan ter bescherming ingezet moeten worden, waardoor wij ze naar hartenlust zouden kunnen aanvallen, waar we maar willen.’

Gunthar trok weer vergenoegd aan een van zijn snorpunten. ‘Tanis, als er iemand in dat leger is die ik respecteer, is het wel Kitiara. Ze is meedogenloos en ambitieus, maar ook intelligent en ze staat er niet om bekend dat ze onnodige risico’s neemt. Ze wacht al twee jaar, ze bouwt haar leger op, en verschanst zich in een fort waarvan ze zeker weet dat wij dat nooit aan zouden vallen. Ze heeft momenteel te veel goeds in handen om dat allemaal op het spel te zetten voor zo’n wild en onbezonnen plan.’

‘En als dit nou eens niet haar uiteindelijke plan is?’ mompelde Tanis.

‘Welk ander plan zou ze dan kunnen hebben?’ vroeg Gunthar geduldig.

‘Geen idee!’ viel Tanis uit, ongemeend scherp. ‘U zegt dat u haar respecteert, maar respecteert u haar wel genoeg? Vreest u haar wel genoeg? Ik ken haar en ik heb het gevoel dat ze iets heel anders in gedachten heeft...’ Zijn stem stierf weg en peinzend bekeek hij de kaart.

Gunthar zei niets; ook hij kende de geruchten die de ronde deden over Tanis en Kitiara. Hij geloofde er natuurlijk niets van, maar het leek hem niettemin verstandiger nu even niet dieper in te gaan op de aard van hun relatie.

‘U gelooft het eigenlijk niet, hè?’ vroeg Tanis botweg. ‘Dit hele verhaal dat ik u net vertel?’

Gunthar was duidelijk niet op zijn gemak en streek nog maar eens langs zijn indrukwekkende snorpunten en begon de kaart overdreven nauwkeurig op te rollen. ‘Tanis, mijn zoon, je weet dat ik je hoog heb zitten...’

‘Dat verhaal kennen we nu wel.’

Gunthar negeerde de onderbreking. ‘En je weet dat ik niets dan de allerhoogste achting heb voor Elistan. Maar als jullie met een verhaal komen, dat je uit de tweede hand hebt gehoord – van een Duistere Elf van de Zwarte Mantels – een verhaal over een tovenaar, Raistlin, die de Afgrond betreedt om de Koningin van de Duisternis te bestrijden! Het spijt me, Tanis. Ik ben geen jongeman meer, en ik heb veel vreemde dingen mogen aanschouwen in mijn leven. Maar dit klinkt gewoon als een kinderverhaaltje voor het slapen gaan!’

‘Dat zeiden ze ook over draken,’ mompelde Tanis, die van verontwaardiging onder zijn baard begon te blozen. Hij stond op, krabde aan zijn baard en keek Gunthar indringend aan. ‘Mijn heer, ik heb Raistlin zien opgroeien. Ik heb hem tijdens reizen vergezeld, aan zijn zijde gevochten en ik heb tegen hem gevochten. Ik weet waar deze man toe in staat is!’ Tanis greep Gunthars arm beet. ‘Als u mijn raad niet aanneemt, neem dan tenminste Elistans raad aan! We hebben u hard nodig! En alle Ridders. We moeten de Toren van de Hoge Geestelijkheid versterken en we hebben slechts weinig tijd. Dalamar vertelde ons dat de factor tijd niet geldt in het Rijk van de Koningin, dus al zou Raistlin haar ter plekke maanden of jaren bestrijden, voor ons zou dat slechts een paar dagen betekenen. En Dalamar meent zeker te weten dat de terugkeer van zijn meester ophanden is. Elistan gelooft hem, en ik ook. En waarom geloven we hem, Heer Gunthar? Omdat Dalamar bang is. En dat zijn wij ook.