‘Als eerzame en heilige ridder, ben je gebonden aan gehoorzaamheid en ridderlijkheid, en smeek ik je om gerechtigheid,’ sprak Crysania plechtig terwijl ze met Raistlins hulp moeizaam overeind kwam.
Het strenge gezicht van de jongeman verzachtte ietwat. Hij boog en schoof zijn zwaard in de schede, maar niet zonder een achterdochtige, zijdelingse blik op Raistlin. ‘U spreekt waarachtige woorden, vrouwe. Ik ben inderdaad gebonden aan mijn eed en ik zal u daarom rechtvaardig behandelen.’
Terwijl hij sprak, veranderde het bed van lover in een houten vloer; de bomen – banken; de hemel – een plafond; de weg – een gangpad tussen de banken. We bevinden ons in de Hal der Gerechtigheid, zag Raistlin, heel even duizelig van de plotselinge verandering. Met zijn arm nog om haar heen geslagen, hielp hij Crysania in een stoel aan de tafel, midden in het vertrek. Voor hen lag een podium en achter hen bleek de ruimte afgeladen vol te zitten met mensen die met grote nieuwsgierigheid en vreugde zaten te wachten op wat komen ging.
Raistlin keek eens goed. Hij kende deze mensen! Daar was Otik, de waard van de Herberg van het Laatste Huis, die verlekkerd aanviel op een bord kruidige aardappelen. En daar zat Tika, met haar rode krullen, en ze wees lachend naar Crysania. En Kitiara! Losjes leunend tegen de deurpost, omringd door bewonderend kijkende jongemannen, en haar hand op het gevest van haar zwaard, keek ze Raistlin guitig aan en knipoogde.
Raistlin keek koortsachtig om zich heen. Zijn vader, een arme houtsnijder, zat in de hoek, met afhangende schouders, met die eeuwig zorgelijke blik op zijn gezicht. Laurana zat apart van iedereen, en haar elfenschoonheid was een lichtend baken in de donkerste nacht.
Naast hem schreeuwde Crysania ‘Elistan!’ en ze probeerde hem de hand te reiken, maar hij keek haar slechts bedroefd aan en schudde zijn hoofd.
‘Sta op en betoon uw eer!’ riep een stem.
Met veel voetgeschuifel en krakende bankjes, stond iedereen in de Hal van Gerechtigheid op. Er daalde een respectvolle stilte neer over het gezelschap toen de rechter binnentrad. Gekleed in het grijze gewaad van Gilean, God van de Neutraliteit, nam de rechter plaats en keek de beschuldigden aan.
‘Tanis!’ riep Raistlin uit, een stap voorwaarts zettend. Maar de bebaarde halfelf fronste slechts zijn wenkbrauwen bij dit onbetamelijke gedrag terwijl een mummelende oude dwerg, de bode blijkbaar, naar voren kwam en Raistlin pijnlijk in de zij porde met de achterkant van zijn strijdbijl.
‘Zitten, heks, en je kop houden.’
‘Flint?’ Raistlin greep de dwerg bij de arm. ‘Herken je me niet?’
‘En van de bode blijf je ook af!’ bulderde Flint beledigd, en trok zijn arm terug. ‘Pfff... geen greintje respect voor mijn leeftijd of functie. Alsof ik een zak meel ben waar je zomaar in kunt knijpen...’
‘Genoeg, Flint,’ sprak Tanis, ondertussen Raistlin en Crysania strak aankijkend. ‘Welnu, wie beschuldigt deze twee?’
‘Dat ben ik!’ zei een ridder in vol ornaat.
‘Heel goed, Sturm Zwaardglans,’ antwoordde Tanis. ‘Je mag zo je beschuldigingen nader toelichten. En wie verdedigt deze twee figuren?’
Raistlin wilde opstaan om antwoord te geven, maar hij werd onderbroken.
‘Ik! Hier ben ik! Tanis... eh, edelachtbare! Ik sta hier, wacht even... volgens mij zit ik klem...’
Er ging een bulderend gelach op in de Hal, en iedereen draaide zich om naar een kleine kender, beladen met zware boeken, die blijkbaar klem zat tussen de deur. Grinnikend greep Kitiara hem bij zijn haarvlecht en sleurde hem naar binnen, waarbij hij weinig gracieus in het gangpad belandde. De boeken vlogen alle kanten op en het gelach zwol aan. Onaangedaan krabbelde de kender overeind, sloeg het stof van zijn kleding en half struikelend over zijn boeken wist hij eindelijk het podium te bereiken.
‘Mijn naam is Tasselhof Klisvoet,’ sprak hij plechtig en wilde Raistlins hand schudden. De aartsmagiër staarde hem slechts verbijsterd aan en verroerde zich niet. Schouderophalend bekeek Tas zijn eigen hand en wendde zich tot de rechter. ‘Goeiedag...’
‘Zitten, jij!’ brulde de dwerg. ‘Handen schudden met de rechter doe je niet, idioot!’
‘Ach, als ik daar nou schik in heb? Het is niet meer dan beleefd, maar dat is natuurlijk iets waar dwergen helemaal niets van afweten, per slot van rekening...’
‘Zitten en kop houden!’ schreeuwde de dwerg, terwijl hij hard met de steel van zijn bijl op de vloer bonsde.
De kender draaide zich om en liep besmuikt terug om naast Raistlin te gaan zitten. Maar voor hij ging zitten, imiteerde hij de zure blik van de dwerg zo goed dat de meute loeide van plezier, wat de dwerg alleen maar giftiger maakte. Maar nu kwam de rechter tussenbeide.
‘Stilte!’ riep Tanis gewichtig en de menigte viel langzaam stil. Tas liet zich naast Raistlin neerzakken.
De magiër voelde een zachte, subtiele aanraking, keek de kender kil aan en stak zijn hand uit. ‘Geef terug!’ eiste hij.
‘Wat? O, dit? Is dat van jou? Heb je vast laten vallen,’ zei Tas met gespeelde onschuld, voor hij een buidel met spreukkruiden teruggaf. ‘Ik vond ’m op de vloer...’
Boos rukte Raistlin de buidel uit de kenders handen en bond hem weer stevig vast aan het koord om zijn middel.
‘Je mag wel “dank je wel” zeggen, hoor,’ fluisterde Tas schel, om meteen weer stil te vallen na nog een priemende blik van de rechter. ‘Waar worden deze twee van beschuldigd?’ vroeg Tanis vervolgens.
Sturm Zwaardglans stapte naar voren en hier en daar klonk een schuchter applaus. De jonge ridder met zijn nauwgezette normen en waarden en melancholieke voorkomen werd blijkbaar zeer gewaardeerd.
‘Ik vond deze mensen in de vrije natuur, edelachtbare. Die met de zwarte mantels nam de naam van Paladijn in de mond’ – boos gemompel onder de toeschouwers – ‘en zelfs terwijl ik al toekeek, brouwde hij een smerig drankje dat de vrouw van hem moest opdrinken. Ze was zwaar gewond toen ik hen ontmoette; zij zat onder het bloed, en haar gezicht was verbrand en gehavend alsof ze door vlammen verteerd was. Maar toen ze het drankje innam, was ze als bij toverslag genezen!’
‘Nee!’ schreeuwde Crysania, die enigszins wankel overeind kwam. ‘Dat klopt niet. Raistlins drankje verlichtte slechts de pijn. Mijn gebeden genazen me! Ik riep Paladijn aan...’
‘Neem ons niet kwalijk, edelachtbare!’ riep de kender, overeind stuivend. ‘Mijn cliënte wilde uiteraard niet zeggen dat ze Paladijn aanriep. Een harlekijn die sliep. Dat bedoelde ze... inderdaad,’ giechelde Tas. ‘Gewoon wat woordspelingen om de lange reis op te vrolijken. Dat doen ze voortdurend, ha ha ha...’
Hij richtte zich nu, duidelijk hoorbaar voor iedereen, tot Crysania en siste haar toe: ‘Wat doe je nou? Hoe kan ik je nou ooit vrijpleiten als jij stomweg de waarheid gaat rondbazuinen? Dat kan ik natuurlijk niet hebben!’
‘Stilte!’ bulderde de dwerg.
Daarop draaide de kender zich bruusk om. ‘En van jou begin ik ook genoeg te krijgen, Flint! Houd nou eens op met dat geram op de vloer met die bijl van je, anders draai ik ’m om je nek!’
De toeschouwers wisten niet waar ze het moesten zoeken van vrolijkheid en zelfs de rechter moest glimlachen.
Crysania liet zich moedeloos naast Raistlin neervallen en haar gezicht was asgrauw. ‘Wat is dit voor een schertsvertoning?’ mompelde ze angstig.
‘Ik heb geen idee, maar ik ga er een eind aan maken.’ Raistlin kwam overeind.
‘Stilte, iedereen!’ Wonderlijk genoeg bracht zijn zachte, fluisterende stem totale stilte in het vertrek. ‘Deze dame is inderdaad een geestelijke van Paladijn en ik ben een tovenaar van de Zwarte Mantels, opgeleid tot magiër...’
‘O, doe eens een kunstje!’ kirde de kender, die van vreugde weer opsprong. ‘Laat me eens in de eendenvijver terechtkomen of zo...’
‘Zitten!’ galmde de dwerg.
‘Of zet de baard van die dwerg eens in brand!’ schaterde Tasselhof. Deze suggestie kon op veel bijval van het publiek rekenen.