Выбрать главу

Hij zag haar plots zo ontzettend duidelijk voor zich! Uitdagend, te midden van haar vijanden, honderd procent bereid haar huid zo duur mogelijk te verkopen. En dan zou ze ineens hem zien. Heel eventjes zouden haar harde ogen wellicht zachter lijken, en zou ze haar zwaard laten vallen en naar hem reiken...

Hoe kon hij dat nou eigenlijk denken? Tanis schudde zijn hoofd. Hij stond te dagdromen als de eerste de beste jongeling die zijn eerste kalverliefde beleeft! Maar hij zou haar toch heel duidelijk maken dat hij onvoorwaardelijk aan de kant van de ridders stond...

Toen hoorde hij commotie beneden zich op de kantelen en Tanis keek gealarmeerd naar buiten. Hij wist eigenlijk zonder te kijken al wat er gaande was – drakenangst. Vernietigender dan een salvo pijlen. De aanblik van de onheilspellende zwartblauwe drakenvleugels deed een golf van angst door de rangen gaan. De oudere ridders, veteranen van de Oorlog van de Lans, gaven geen krimp, en klampten zich vast aan hun wapens en probeerden de angst in hun hart te negeren. Maar de jongere ridders, die nu hun eerste draken op het strijdveld zagen, krompen ineen van pure angst en sommigen gilden het zelfs uit bij de gruwelijke aanblik. Tanis zag het tandenknarsend aan, maar hij voelde de angst zelf ook. Zijn maag kromp ineen en hij slikte met moeite het gal weg dat in zijn keel omhoogkwam. En aan de gelaatsuitdrukking van Gunthar te zien, onderging hij dezelfde gevoelens.

Omhoogkijkend zag Tanis de bronzen draken die de Ridders van Solamnië dienden in formatie rondcirkelen. Ze waren in stille afwachting; conform de broze wapenstilstand tussen de draken van beide kampen, sinds de laatste oorlog, zouden ze pas in actie komen als ze daadwerkelijk zelf aangevallen werden. Hij zag Khirsah, de leider, zijn kop trots achterovergooien, en zijn scherpe klauwen glinsterden vervaarlijk in het licht van de bliksemschichten. De draak twijfelde er blijkbaar niet aan dat de strijd weldra zou losbarsten.

Maar dat inwendige stemmetje bleef maar doorzeuren. Het was allemaal te simpel, te gemakkelijk. Kitiara voerde nog iets anders in haar schild...

De citadel kwam nu heel dichtbij. Het leek wel een insectenkolonie, dacht Tanis grimmig. De draconen krioelden en zwermden letterlijk overal rond! Ze hielden zich met hun korte, gespierde vleugels stevig vast en benutten elk beschikbaar plekje op het zwevende kasteel. Aan de muren, de torenspitsen en aan de kantelen, overal hielden ze zich aan vast. Hun gelooide, reptielachtige koppen waren goed te zien achter de ramen en in de deuropeningen. De verpletterende stilte in de Toren van de Hoge Geestelijkheid was zo totaal (het gejammer van een enkele ridder daargelaten) dat alle geluiden die van de citadel kwamen nu pijnlijk duidelijk te horen waren – het geruis van de draconen vleugels, het zachte gezang en de gescandeerde spreuken van de magiërs die het schouwspel in de lucht moesten houden.

De ridders zetten zich schrap nu de citadel bijna aan te raken was. Bevelen gingen rond, zwaarden werden getrokken, speren en pijlen werden in de aanslag gehouden, klaar voor de verdediging en er waren voldoende emmers water om eventuele brandjes snel te kunnen blussen. Alles was in gereedheid gebracht om de eerste aanval van de draconen op te kunnen vangen op de binnenplaats van de Toren.

Boven hen beval Khirsah zijn mededraken om hun aanvalspositie in te nemen, in groepen van twee en drie, klaar om op de vijand te duiken als een meedogenloze, bronzen lichtflits.

‘Ik moet nu naar beneden toe,’ zei Gunthar en pakte zijn helm. Hij verliet het hooggelegen vertrek om naar de observatietoren te gaan. Zijn helpers en wachters vergezelden hem.

Tanis echter bleef achter en beantwoordde Gunthars verhulde uitnodiging om met hem mee te gaan ook niet. Zijn inwendige stem werd nu bepaald opdringerig en ook steeds luider. Hij sloot zijn ogen en wendde zich van het venster af. De gekmakende drakenangst blokkeerde zijn gedachten en nu hij het vliegende fort en de aanvallers niet meer kon zien, kreeg hij zijn concentratie weer enigszins terug.

En ineens drong het tot hem door.

‘In naam van alle goden, nee...’ fluisterde hij. ‘Wat stom! Hoe konden we zo blind zijn? We spelen haar recht in de kaart!’

Kitiara’s plan stond hem plots helder en klaar voor ogen, alsof ze het hem zojuist persoonlijk had uitgelegd. De angst vloog hem naar de keel, hij opende zijn ogen en vloog naar het venster. De theemok veegde hij opzij en die viel in stukken op de stenen vloer. Maar hij besteedde er geen aandacht aan. Hij staarde slechts naar de hemel, naar de griezelige hemel vol stormwolken waar de citadel alsmaar dichterbij kwam.

Binnen schotsafstand nu...

De speren konden nu elk moment door de lucht vliegen...

Tanis zag nu zelfs de details op de diverse wapenrustingen, de grijnzende gezichten van de huurlingen en de glimmende schubben van de overvliegende draken.

En plots was alles verdwenen.

Niet een pijl was afgevuurd, niet een bezwering uitgesproken. Khirsah en de andere draken cirkelden nu in lichte verwarring rond de toren en keken hun kwaadaardige soortgenoten boos maar onzeker aan, nog immer gebonden aan hun eed om pas aan te vallen, als je zelf aangevallen wordt. De ridders verrekten hun nek bijna toen ze de overvliegende citadel probeerden te volgen. De onderkant van het zwevende kasteel toucheerde het puntje van de Toren licht waarbij enige stenen op de binnenplaats, ver beneden hen, met veel geraas neerstortten.

Vloekend en tierend rende Tanis naar de deur waar hij hard tegen Gunthar opbotste. De ridder had een verbijsterde blik op zijn gezicht.

‘Ik begrijp het niet,’ zei Gunthar net tegen zijn begeleiders. ‘Waarom valt ze niet aan? Wat bezielt haar?’

‘Ze valt de stad direct aan, man!’ Tanis greep Heer Gunthar bij de arm en schudde hem hardhandig heen en weer. ‘Precies zoals Dalamar al voorspelde! Kitiara gaat Palanthas aanvallen. Ze wil helemaal niet met ons vechten en dat hoeft ze nu ook niet. Ze passeert de Toren om de stad meteen aan te pakken!’

Gunthars ogen vernauwden zich onder zijn gevechtshelm. ‘Dat is krankzinnig,’ merkte hij koeltjes op. Geïrriteerd zette hij zijn helm af. ‘Bij alle goden, Halfelf, wat is dat voor belachelijke, militaire strategie? Dan is de achterkant van haar leger ongedekt! En al neemt ze Palanthas in, ze mist de kracht om dat lang vol te houden. Dan zit ze klem tussen de stadsmuren en onze ridders. Nee! Ze moet eerst ons verslaan voor ze de stad kan veroveren! Anders zouden wij haar gemakkelijk kunnen vernietigen; dan kan ze geen kant meer op!’

Gunthar richtte zich weer op zijn begeleiders. ‘Misschien is dit een list om ons aan te vallen als we minder op onze hoede zijn. Bereid je maar voor op een aanval van de citadel uit tegengestelde richting...’

‘Luister dan naar me!’ Tanis kon zich nu niet meer inhouden. ‘Dit is geen list; ze gaat naar Palanthas! En tegen de tijd dat jij en de ridders bij de stad aankomen, is haar broer alweer teruggekeerd via de Poort! Dan wacht zij hem op, maar heeft ze de stad al in haar macht!’

‘Nonsens!’ snauwde Gunthar. ‘Zo snel kan ze Palanthas nooit veroveren. Onze draken zullen haar aanvallen – en verdomme, Tanis, al zijn de inwoners van de stad geen pur sang soldaten, alleen al door hun aantal zullen ze Kitiara afweren.’ Hij snoof laatdunkend. ‘De ridders zijn klaar voor onmiddellijk vertrek. We zijn er binnen vier dagen.’

‘Je vergeet een ding!’ Tanis kon zich niet meer beheersen en duwde Heer Gunthar onbeschoft opzij. Hij draaide zich nog half om en schreeuwde: ‘We vergeten allemaal een ding! Het element dat de strijd weer gelijktrekt en waarschijnlijk zal beslissen – Heer Soth!’

Hoofdstuk 12

Voortgestuwd door zijn krachtige achterpoten sprong Khirsah de lucht in en scheerde met gracieus gemak over de muren van de Toren van de Hoge Geestelijkheid. De krachtige vleugelslagen van de draak brachten hem en zijn berijder al snel bij de zich veel langzamer voortbewegende citadel. Maar toch, zo schatte Tanis grimmig in, ging het fort nog snel genoeg om Palanthas morgenochtend, bij zonsopgang, te bereiken.