Выбрать главу

‘Dank je, Charles. Kom even binnen, wil je?’

‘Zeker, mijn Heer.’

De bediende kwam binnen en sloot de deur zachtjes achter zich. Tanis staarde nog even naar de papieren voor zich op het bureau.

Toen, met zijn lippen opeengeklemd, schreef hij nog twee zinnen in vloeiend elfenhandschrift. Hij bestrooide het papier met zand om de inkt te drogen en herlas de brief nog eens zorgvuldig. Maar zijn ogen schoten vol en zijn blik raakte vertroebeld. Toch slaagde hij er nog net in om zijn naam op te schrijven en het perkament op te rollen.

‘Voelt u zich wel goed?’ vroeg Charles bezorgd.

‘Charles...’ begon Tanis, terwijl hij met een goudstalen ring om zijn vinger speelde. Zijn stem stierf weg.

‘Mijn Heer?’ drong Charles aan.

‘Dit is een brief aan mijn vrouw, Charles,’ vervolgde Tanis zijn relaas, op gedempte toon, zonder de bediende aan te kijken. ‘Ze is momenteel in Silvanesti, en deze brief moet haar bereiken, voordat...’

‘Ik begrijp het.’ Charles nam de brief aan.

Tanis bloosde enigszins schuldig. ‘Ik begrijp best dat er heel wat belangrijkere documenten verzonden moeten worden – orders aan de ridders, en dergelijke, maar...’

‘Ik ken precies de juiste boodschapper; een elf, uit Silvanesti, nota bene. Hij is loyaal en eerlijk gezegd denk ik dat hij zeer blij zal zijn dat hij met een eervolle reden de stad kan verlaten.’

‘Dank je wel, Charles.’ Tanis zuchtte en streek door zijn verwarde haar. ‘Mocht er iets gebeuren, dan wil ik dat ze weet...’

‘Uiteraard, heer. Volkomen begrijpelijk. Denk er verder maar niet meer aan. Wilt u de brief nog verzegelen?’

‘Ja, natuurlijk.’ Hij deed zijn ring af en drukte hem in de hete was die Charles op het perkament liet druppelen. Een fraaie afdruk van een espenblad werd duidelijk zichtbaar.

‘Heer Gunthar is ook al gearriveerd. Hij heeft momenteel een ontmoeting met Sir Markham.’

‘Heer Gunthar!’ Tanis’ gezicht klaarde meteen op. ‘Fantastisch. Moet ik ook...’

‘Ze wilden u ook spreken, als het u nu uitkomt,’ sprak Charles onverstoorbaar.

‘Het komt me nu prima uit.’ Tanis kwam overeind. ‘Is er iets te zien van de cita...?’

‘Nog niet. De heren bevinden zich in de zomerontbijtzaal, die nu overigens officieel tot Oorlogscentrum is verklaard.’

‘Dank je wel, Charles.’ Tanis was blij dat dit de eerste – korte – zin was die hij daadwerkelijk af had kunnen maken.

‘Verder nog iets van uw dienst, mijn Heer?’

‘Nee, dank je. Ik weet...’

‘Prima.’ Buigend, met de brief in zijn hand, hield Charles de deur open voor Tanis en sloot hem weer achter hem. Hij wachtte even om er zeker van te zijn dat Tanis niet van gedachten zou veranderen en vertrok toen ook.

Zijn gedachten waren nog steeds bij de brief en hij was dankbaar voor het korte moment van afzondering in de schaars verlichte gang. Toen liep hij, diep ademhalend, welbewust verder, op zoek naar de ontbijtzaal – het Oorlogscentrum.

Tanis’ hand lag al op de deurknop en hij wilde net het vertrek binnengaan toen hij in zijn ooghoek een beweging waarnam. Even verderop zag hij verbaasd hoe een donkere figuur in de lucht materialiseerde.

‘Dalamar?’ zei Tanis verbijsterd. Hij liet de deur half open staan en liep de elf tegemoet. ‘Maar ik dacht...’

‘Aha, Tanis, precies degene die ik zoek.’

‘Heb je belangrijk nieuws?’

‘Geen welkom nieuws, vrees ik. Ik kan ook niet lang blijven, want ons lot hangt werkelijk aan een zijden draadje. Maar ik heb iets voor je meegenomen.’ Hij zocht even in een fluwelen buidel aan zijn riem en overhandigde Tanis een zilveren armband.

De halfelf nam de armband aan en bestudeerde hem nieuwsgierig. Hij was ongeveer tien centimeter breed en uit massief zilver vervaardigd. Gezien de grootte en het gewicht was hij overduidelijk voor een mannenpols bedoeld. Hij was ietwat mat, en ingelegd met zwarte stenen waarvan de gepolijste bovenzijde in het flikkerende ganglicht schitterde. En hij kwam uit de Toren van de Hoge Magie...

Tanis hield hem behoedzaam vast. ‘Is hij... eh...’ Hij aarzelde, niet zeker wetend of hij het antwoord wel wilde horen.

‘Magisch? Jazeker,’ antwoordde Dalamar stellig.

‘Van Raistlin?’

‘Welnee.’ Met een sardonisch lachje vervolgde Dalamar: ‘De Shalafi heeft dergelijke magische verdedigingstrucjes niet nodig. De armband komt uit de gewone collectie die we in de Toren verzameld hebben. Deze is heel oud en stamt ongetwijfeld nog uit de tijd dat Huma nog leefde.’

‘En wat is de werking?’ Tanis bekeek de band nog steeds met de nodige terughoudendheid.

‘De drager is immuun voor magie.’

Tanis keek verrast op. ‘Ook voor de magie van Heer Soth?’

‘Voor alle magie, inderdaad. Hij beschermt de drager tegen de magische trefwoorden van de doodsridder – “dood”, “verdoofd”, “blind”. De drager voelt ook de doodsangst niet die de ridder overbrengt. En daarbij is de drager ongevoelig voor zijn spreuken van vuur en ijs.’

Tanis keek Dalamar indringend aan. ‘Maar dan is dit een uiterst waardevolle gift. Dit verschaft ons een kans!’

‘De drager mag me bedanken wanneer en als hij weer levend terugkeert.’ Dalamar vouwde zijn handen samen in zijn lange mouwen. ‘Zelfs zonder zijn magie is Heer Soth een formidabele tegenstander, los nog van zijn volgelingen die aan hem gebonden zijn met erecodes die de dood zelf nog niet zou kunnen verbreken. Kortom, Halfelf, bedank me later maar, als je al terugkomt.’

‘Ik?’ stamelde Tanis verbijsterd. ‘Maar ik heb al twee jaar geen zwaard meer aangeraakt!’ Hij keek Dalamar ineens achterdochtig aan. ‘Waarom ik?’

Dalamar lachte breeduit en hij leek verdacht geamuseerd. ‘Goed, geef ’m dan maar aan een van de ridders. Laat die de band maar dragen. Je begrijpt het vanzelf wel. Vergeet niet dat deze armband van duistere herkomst is. Hij herkent zijn gelijken...’

‘Wacht!’ Toen hij zag dat de elf aanstalten maakte om weer te vertrekken, greep Tanis diens arm stevig beet. ‘Heel even nog! Je zei dat er nieuws was...’

‘Dat gaat jou niet aan.’

‘Vertel het me.’

Dalamar zei even niets en het oponthoud leek hem te irriteren. Tanis voelde de spanning in Dalamars arm. Hij is bang...Dat besef drong plots tot Tanis door. Maar op het moment dat die gedachte door zijn hoofd schoot, toonde Dalamar alweer zijn gebruikelijke zelfbeheersing. Zijn gezicht stond nu weer volkomen kalm.

‘De geestelijke, Vrouwe Crysania, is dodelijk gewond. Ze is er echter wel in geslaagd om Raistlin te beschermen. Hij mankeert niets en is op zoek naar de Koningin van de Duisternis. Hare Donkere Majesteit heeft me dat zelf verteld.’

Tanis voelde dat zijn keel dichtgesnoerd werd. ‘Hoe zit het met Crysania dan? Liet hij haar zomaar stervend achter?’

‘Uiteraard.’ Dalamar leek oprecht verbaasd door de vraag. ‘Ze dient geen enkel doel meer.’

Tanis voelde bijna de behoefte om de zilveren armband hard in Dalamars gezicht te planten, maar hij kon zich nu even niet de luxe veroorloven om boos te worden. Wat een krankzinnige situatie was dit toch! Met de nodige wroeging zag hij weer voor zich hoe Elistan naar de Toren reisde om de aartsmagiër met woord en daad bij te staan...

Zich bruusk omdraaiend beende Tanis weg. Hij hield de zilveren armband stevig vast.

‘De magie wordt geactiveerd als je hem omdoet.’ Dalamars gelijkmatige stemgeluid drong door Tanis’ bijna tastbare wolk van pure woede door. Hij durfde te zweren dat hij de elf hoorde lachen.

‘Wat is er loos, Tanis?’ vroeg Heer Gunthar toen hij de halfelf zag binnenkomen. ‘Je ziet bleek alsof de dood je op de hielen zit...’

‘Niets... ik hoorde zojuist verontrustend nieuws. Het komt wel goed.’ Hij haalde diep adem en keek toen de ridders eens goed aan. ‘Jullie zien er trouwens ook niet zo patent uit.’

‘Nog een slokje?’ vroeg Sir Markham, zijn eigen glas alvast bij voorbaat heffend.