Выбрать главу

Heer Gunthar schonk hem een scherpe, afkeurende blik, maar de jonge ridder negeerde hem en zijn volgende glas dronk hij wederom in een teug leeg.

‘De citadel is gesignaleerd. Hij is de bergen inmiddels overgestoken. We verwachten hem rond zonsopgang.’

Tanis knikte. ‘Dat vermoedde ik al.’ Hij krabde aan zijn baard en wreef nog maar eens vermoeid in zijn ogen. Heel even bleef zijn blik op de fles brandy hangen, maar hij schudde zijn hoofd. Nee, een slok en hij zou waarschijnlijk peilloos diep in slaap vallen.

‘Wat heb je daar in je handen?’ vroeg Gunthar hem en stak zijn hand uit naar de armband. ‘Iets van elfenmakelij dat ons geluk kan brengen?’

‘Ik zou er afblijven als ik jou was...’ waarschuwde Tanis hem.

‘Vervloekt nog aan toe!’ Gunthar hapte naar adem en trok zijn hand geschrokken terug. De armband viel op de vloer, op het zachte, handgeweven tapijt. De ridder wreef geschokt over zijn pijnlijke hand.

Tanis bukte zich om de band op te rapen en Gunthar keek hem ongelovig aan. Sir Markham, daarentegen, probeerde verwoed zijn lachen in te houden.

‘De magiër Dalamar gaf hem aan ons, hij komt uit de Toren van de Hoge Magie,’ zei Tanis, terwijl hij Heer Gunthars afkeurende blik negeerde. ‘Het beschermt de drager tegen elke vorm van magie – precies wat iemand nodig zal hebben om in de buurt van Soth te komen.’

‘Vind maar eens iemand die dat ding kan dragen,’ wierp Gunthar weifelend tegen, naar zijn eigen hand starend. Zijn vingers waarmee hij de band had aangeraakt, waren geschroeid. ‘En het joeg een stroomstoot door me heen waar m’n hart bijna stil van stond! Wie, in naam van de Afgrond, kan dat verdoemde ding dragen?’

‘Nou, ik bijvoorbeeld,’ antwoordde Tanis nuchter. De armband is van duistere herkomst Hij herkent zijn gelijken. ‘Het heeft iets te maken met jullie ridderschap en jullie heilige eed jegens Paladijn,’ mompelde hij binnensmonds, enigszins blozend.

‘Begraaf dat ding!’ gromde Heer Gunthar. ‘Dat soort hulp hebben we niet nodig, zeker niet als het van de Zwarte Mantels komt!’

‘Ik denk dat we alle hulp goed kunnen gebruiken,’ snauwde Tanis terug. ‘Mag ik u er ook aan herinneren dat we allemaal aan dezelfde kant staan? En Sir Markham, hoe staat de verdediging van de stad ervoor?’

Tanis liet de armband in zijn zak verdwijnen, vermeed Gunthars blik en was blij dat hij zijn aandacht op Markham kon richten. Die reageerde enigszins verbaasd, maar vermande zich snel en bracht Tanis rapport uit.

De Ridders van Solamnië trokken op vanuit de Toren van de Hoge Geestelijkheid en zouden binnen enkele dagen Palanthas bereiken. Hij had ook een boodschapper op pad gestuurd om nog enkele goede draken op de hoogte te brengen, maar hij betwijfelde of veel draken de stad op tijd zouden bereiken.

De stad zelf was inmiddels in staat van paraatheid. Tijdens een korte, afgemeten toespraak had Amothus de bewoners verteld wat hun te wachten stond. Er was toen geen directe paniek uitgebroken, wat Gunthar uiterst vreemd had gevonden. O, er waren wel enkele welgestelde burgers die scheepskapiteins hadden proberen om te kopen om ver weg van de stad te komen, maar vrijwel alle kapiteins hadden geweigerd uit te varen met zulke dreigende stormwolken boven hun hoofd. De Poorten van Oudstad werden geopend en zij die ten koste van alles het risico wilden nemen de wildernis in te vluchten, om het strijdgewoel te ontlopen, hun werd uiteraard geen strobreed in de weg gelegd. Maar slechts weinigen bewandelden die route. In Palanthas had men per slot van rekening de stadsmuren en de ridders nog die enige bescherming konden bieden.

Persoonlijk dacht Tanis dat als de bewoners werkelijk beseften welke gruwelen hun te wachten stonden, ze wel in groteren getale waren gevlucht. Maar goed, de meeste vrouwen hadden hun beste en fijnste kleren opgeborgen en waren maar aan het werk gegaan; ze hadden talloze emmers met water gevuld om later eventuele brandjes snel te kunnen blussen. Zij die in Nieuwstad woonden (en dus geen bescherming van de oude stadswallen genoten) werden naar Oudstad geëvacueerd, waar de muren nog eens extra verstevigd werden. Kinderen werden verzameld in wijn- en schuilkelders. Kooplieden gooiden hun winkels open en deelden voorraden uit, en wapenhandelaren distribueerden hun aanwezige wapens en de vuren bleven in menig smederij tot laat in de avond branden om zwaarden, schilden en wapenrustingen te smeden.

Uitkijkend over de stad, zag Tanis overal licht branden – overal waren mensen zich aan het voorbereiden op een ochtend die ieders voorstellingsvermogen te boven zou gaan.

Zuchtend, en denkend aan zijn brief aan Laurana, nam hij een verbitterd besluit, hij wist maar al te goed dat er onenigheid van zou komen. Maar hij zag geen andere uitweg. Plotseling onderbrak hij Markham. ‘Wat zal naar uw mening het aanvalsplan zijn?’ vroeg hij Heer Gunthar.

‘Dat lijkt me vrij simpel.’ Gunthar wreef nog maar eens langs zijn snorpunten. ‘Ze zullen hetzelfde doen als destijds bij Kalaman. De citadel komt zo dichtbij als maar mogelijk is, hoewel ze bij Kalaman niet eens zo dichtbij konden komen. De draken konden hen destijds nog afweren, maar ja, nu hebben we helaas veel minder draken tot onze beschikking. Zodra de citadel voorbij de stadswallen is, zullen de draconen eraf duiken en proberen de stad van binnenuit te veroveren. Dan volgt de aanval van de draken...’

‘En zal Heer Soth door de poort breken en dood en verderf zaaien.’ Tanis maakte het verhaal zelf maar af.

‘Laat de ridders in elk geval proberen te verhinderen dat ze onze lijken schenden en beroven,’ zei Markham die zijn glas alweer leeg had.

‘En Kitiara,’ overpeinsde Tanis, ‘zal ongetwijfeld proberen de Toren van de Hoge Magie te bereiken. Dalamar vertelde me dat geen levend wezen het Shoikanbos kan betreden, maar Kit schijnt een gelukshanger van Raistlin te hebben gekregen die haar kan helpen. En eventueel kan ze ook nog op Heer Soth wachten, zodat hij haar kan vergezellen.’

‘Als de Toren haar doel al is,’ merkte Gunthar op met de nadruk op als. Het was overduidelijk dat hij nog steeds weinig geloof hechtte aan alle verhalen over Raistlin. ‘Ik denk eerder dat ze de veldslag als afleiding gebruikt om met haar draak zo dicht mogelijk in de buurt van de Toren te komen. Wellicht kunnen we een aantal ridders in de buurt van het Bos posteren om haar tegen te houden...’

Markham onderbrak hem bruusk. ‘Ze zullen nooit dichtbij genoeg in de buurt komen... mijn Heer... dat verdoemde bos heeft een ontregelend effect op iedereen die er ook maar in de buurt komt.’

‘En we zullen die ridders hard nodig hebben om Soth en zijn legioenen te bestrijden,’ voegde Tanis daaraan toe. Hij zuchtte diep. ‘Ik heb een plan, als ik even het woord mag nemen?’

‘Ga vooral je gang, Halfelf.’

‘Dus u gaat er nu van uit dat de citadel van boven af aan zal vallen en dat Soth door de grote toegangspoort zal komen? En dat Kitiara’s uiteindelijke doel de Toren is? Nietwaar?’

Gunthar knikte.

‘In dat geval moeten we zo veel mogelijk ridders op onze bronzen draken laten oprukken. Geef mij Vuurflits, want ik heb, omdat ik over de armband kan beschikken, de meeste kans tegen Soth. Dan kunnen de andere ridders Soths volgelingen aanpakken. Ik heb trouwens toch nog een privékwestie af te handelen met Soth.’

Gunthar begon zijn hoofd al te schudden terwijl Tanis nog aan het woord was.

‘Absoluut niet. Je hebt prima werk verricht tijdens de laatste oorlog, maar je hebt nooit een formele training ondergaan! En om dan een Ridder van Solamnië te trotseren...’

‘Een dode Ridder van Solamnië!’ merkte Markham gevat op, met een dronken gegiechel.

Gunthars snor trilde van woede, maar hij wist zich te beheersen en vervolgde zijn zin. ‘... een getrainde ridder, zoals Soth nou eenmaal is. Je gaat je ondergang tegemoet, armband of geen armband.’

‘Maar zonder armband doet normale zwaardvechtkunst helemaal niet meer ter zake,’ zei Markham, terwijl hij stug doordronk. ‘Een vent die simpelweg op je wijst en “sterf” zegt, heeft te allen tijde een voordeel, lijkt me zo...’