Выбрать главу

Soths hand ging naar beneden. Hij trok door de gebroken poort, gevolgd door zijn legioenen.

Aan de andere kant van de poort, op de rug van de bronzen draak Vuurflits (zijn drakennaam was Khirsah), zat Tanis Halfelf, Held van de Lans. Toen de doodsridder zijn tegenstander in het oog kreeg, probeerde hij hem te vernietigen door het magische woord uit te spreken. ‘Sterf!’ Tanis Halfelf, die beschermd werd door de magische, zilveren armband, werd echter niet geraakt door de toverspreuk. Maar de armband die hem had gered tijdens de eerste aanval, kon hem niet langer helpen...”’

‘Hem niet langer helpen?’ riep Tas, die Caramon onderbrak. ‘Wat betekent dat?’

‘Stil!’ siste Caramon en ging door. ‘“...kon hem niet langer helpen. De bronzen draak waar hij op reed, had geen magische bescherming en stierf op het commando van Soth. Zo werd Tanis gedwongen de doodsridder te voet te bestrijden. Heer Soth steeg af om zijn tegenstander tegemoet te treden volgens de Strijdregels die ooit waren ingesteld door de Ridders van Solamnië. Deze regels bonden de doodsridder nog steeds, hoewel hij hun jurisdictie al lang geleden was ontstegen. Tanis Halfelf vocht dapper, maar was geen partij voor Heer Soth. Hij viel, dodelijk gewond, met het zwaard van de doodsridder in zijn borst...”’

‘Nee!’ Tas hapte naar adem. ‘Nee, we kunnen Tanis niet laten doodgaan!’ Hij trok aan Caramons arm. ‘Laten we erheen gaan! Er is nog steeds tijd! We kunnen hem vinden en hem waarschuwen...’

‘Dat kan ik niet, Tas,’ zei Caramon rustig. ‘Ik moet naar de Toren gaan. Ik voel Raistlins aanwezigheid steeds dichterbij komen. Ik heb geen tijd, Tas...’

‘Dat kun je niet menen! We kunnen Tanis niet zomaar laten doodgaan!’ fluisterde Tas, die Caramon met grote ogen aanstaarde.

‘Nee, Tas, dat kan ook niet,’ zei Caramon en keek de kender ernstig aan.‘Jij gaat hem redden.’

Die gedachte benam Tas letterlijk de adem. Toen hij zijn stem eindelijk weer terugvond, klonk die als schril gepiep. ‘Ik? Maar, Caramon, ik ben geen krijger! Ik weet wel dat ik dat zei tegen die poortwachter...’

‘Tasselhof Klisvoet,’ zei Caramon bars, ‘ik veronderstel dat het mogelijk is dat de goden deze hele kwestie uitsluitend hebben gearrangeerd voor jouw plezier. Mogelijk – maar ik betwijfel het. Wij zijn onderdeel van deze wereld en daar moeten wij enige verantwoordelijkheid voor nemen. Dat zie ik nu in. Dat zie ik heel duidelijk in.’ Hij zuchtte en heel even zag zijn gezicht er zo plechtig en droevig uit, dat Tas een brok in zijn keel voelde opkomen.

‘Ik weet dat ik een deel van de wereld ben, Caramon,’ zei Tas mistroostig, ‘en ik zou graag alle verantwoordelijkheid pakken die ik aan denk te kunnen. Maar – ik ben maar zo’n klein deel van de wereld – als je begrijpt wat ik bedoel. En Heer Soth is zo’n groot en lelijk deel. En, eh...’

Er klonk een trompet, daarna nog een. Zowel Tas als Caramon vielen stil en luisterden tot het geschal was weggestorven.

‘Dat is het teken, nietwaar?’ zei Tas zachtjes.

‘Ja,’ antwoordde Caramon. ‘Je kunt maar beter opschieten.’

Hij sloot het boek en schoof het voorzichtig in een oude knapzak die Tas had weten te ‘regelen’ in de uitgestorven Nieuwstad. De kender was er ook in geslaagd enkele nieuwe buidels voor zichzelf te regelen, plus enkele andere interessante voorwerpen waar Caramon niet per se van hoefde te weten. Toen legde Caramon zijn grote hand op Tas’ hoofd en streek de belachelijke haarknot naar achteren.

‘Tot ziens, Tas. Bedankt.’

‘Maar, Caramon!’ Tas staarde hem aan, en voelde zich plotseling heel erg eenzaam en in de war. ‘Waar ga jij dan heen?’

Caramon keek naar boven waar de Toren van de Hoge Magie opdoemde, een zwarte spleet in de stormachtige wolken. Achter de bovenste ramen, waar de laboratoria – en de Poort – gelegen waren, brandde licht.

Tas volgde zijn blik en keek naar de Toren. Hij zag de stormwolken eromheen kolken en het spookachtige licht eromheen dansen. Hij herinnerde zich zijn eerste en enige blik op het Shoikanbos...

‘O, Caramon,’ riep hij en klampte zich vast aan diens hand. ‘Caramon, ga niet... wacht...’

‘Tot ziens, Tas,’ zei Caramon die zich vastberaden losmaakte van de kender. ‘Ik moet dit doen. Je weet wat er gaat gebeuren als ik dat niet doe. En jij weet ook wat je moet doen. Schiet nu maar op. De citadel hangt waarschijnlijk al boven de poort.’

‘Maar, Caramon...’ jammerde Tas.

‘Tas, je moet dit doen!’ riep Caramon en zijn kwade stem echode door de lege straat. ‘Laat je Tanis sterven zonder dat je hem probeert te helpen?’

Tas deinsde terug. Hij had Caramon nog nooit eerder kwaad gezien, althans, niet kwaad op hem. En in al hun gezamenlijke avonturen, had Caramon nooit tegen hem geschreeuwd. ‘Nee, Caramon,’ zei hij gedwee. ‘Ik weet niet... ik weet gewoon niet wat ik kan doen...’

‘Je bedenkt vast wel iets,’ mompelde Caramon fronsend. ‘Dat doe je immers altijd.’ Hij draaide zich om en liep weg, Tas ontroostbaar achterlatend.

‘Tot ziens, Caramon,’ riep hij de man toe. ‘Ik – ik zal je niet in de steek laten.’

Caramon draaide zich om. Toen hij sprak, klonk zijn stem grappig, vond Tas, alsof hij een brok in zijn keel had of zoiets. ‘Dat weet ik, Tas, wat er ook gebeurt.’ En met een laatste armzwaai vervolgde hij zijn weg.

In de verte zag Tas de donkere schaduwen van het Shoikanbos, de schaduwen die nooit helderder zouden worden, dezelfde schaduwen waar de wakers van de Toren zich schuil hielden.

Tas stond Caramon na te kijken tot de duisternis hem opslokte. Eerlijk gezegd had hij nog gehoopt dat Caramon plotseling van gedachten zou veranderen, zich zou omdraaien en dan had geschreeuwd: ‘Wacht, Tas! Ik ga met je mee om Tanis te redden!’

Maar dat deed hij niet.

‘Dan is het nu aan mij...’ verzuchtte Tas. ‘Maar hij schreeuwde verdorie tegen me!’

Licht snuffelend draaide hij zich om en sjokte de andere kant op, naar de poort. De moed was hem in zijn met modder bedekte schoenen gezonken, waardoor die ogenschijnlijk nog zwaarder aanvoelden. Hij had absoluut geen flauw idee hoe hij Tanis uit de handen van de doodsridder moest redden, en hoe meer hij erover nadacht, hoe vreemder hij het vond dat Caramon hem met deze verantwoordelijkheid belast had.

‘Ik heb natuurlijk Caramons leven ook gered,’ mompelde Tas. ‘Misschien ziet hij nu eindelijk eens in...’

Plotseling stond hij stokstijf stil, midden op straat.

‘Caramon heeft me geloosd!’ riep hij. ‘Tasselhof Klisvoet, je hebt de hersens van een garnaal, zoals Flint je al vaak genoeg heeft gezegd! Hij heeft me gewoon geloosd! Hij gaat daarheen om te sterven! Mij wegsturen om Tanis te redden was slechts een excuus!’ Wanhopig en ongelukkig staarde Tas van de ene kant van de straat naar de andere. ‘Wat moet ik nu doen?’

Hij deed een stap in Caramons richting. Toen hoorde hij wederom trompetgeschal en dit keer klonk het als een schel alarm. Daarboven uit dacht hij een stem te horen die bevelen gaf – de stem van Tanis...

‘Maar als ik naar Caramon ga, zal Tanis sterven!’ Nu zette hij weer een stap richting Tanis. Toen stopte hij weer en wond zijn haarknot tot een hopeloos perfecte kurkentrekker van besluiteloosheid. De kender had zich in zijn hele leven nog nooit zo gefrustreerd gevoeld.

‘Ze hebben me beiden nodig!’ jammerde hij van ellende. ‘Hoe kan ik nou kiezen? Maar... ik weet het! Dat is de oplossing!’

Met een zucht van verlichting draaide Tas zich om en rennend begaf hij zich richting poort.

‘Ik ga Tanis redden,’ hijgde hij terwijl hij doorstak via een steegje, ‘en daarna kom ik terug om Caramon ook te redden. Misschien kan Tanis me daarbij zelfs wel helpen.’