En steeds dichter naderde Heer Soth terwijl de kilte van de dood zich verspreidde vanuit zijn vleesloze lichaam.
Maar, wat hij ook probeerde, Tanis kon Tas niet van zich afschudden. Eindelijk kreeg de halfelf greep op de kronkelende kender. Toen hij Tas bij zijn middel te pakken kreeg, was hij zo woedend dat hij er bijna van stikte, en hij gooide de kender bruut van zich af.
‘En blijf daar liggen!’ bulderde hij.
‘Tanis!’ smeekte Tas. ‘Je mag niet naar buiten gaan! Je gaat dood. Dat weet ik!’
Met een laatste, woedende blik draaide Tanis zich om en rende weg. ‘Vuurflits!’ schreeuwde hij. De draak zwenkte naar hem toe en landde naast hem op straat.
‘Tanis!’ schreeuwde Tas schel. ‘Je kunt Heer Soth niet bestrijden zonder de armband!’
Hoofdstuk 2
De armband! Tanis keek naar zijn pols. De armband was weg! Zich half omdraaiend stortte hij zich op de kender. Maar het was te laat. Tas rende door de straat alsof zijn leven ervan afhing. (Hetgeen, aan Tanis’ gezicht te zien, volgens Tas ook inderdaad het geval was.)
‘Tanis!’ schreeuwde Sir Markham.
Tanis draaide zich om. Heer Soth reed op zijn nachtmerrie, omlijst door de versplinterde poorten van de stad Palanthas. Zijn vlammende blik ontmoette die van Tanis en hield hem vast. Zelfs op die afstand voelde Tanis zijn ziel ineenkrimpen door de angst die de levende doden als een lijkwade omhulde.
Wat kon hij doen? Hij had de armband niet meer. Zo had hij geen schijn van kans! Dank aan de goden, dacht Tanis in een fractie van een seconde, dank aan de goden dat ik geen ridder ben, gebonden om in ere te sterven.
‘Rennen!’ commandeerde hij door zijn op elkaar geklemde lippen. ‘Vlucht! Hier kun je niets tegen doen! Denk aan je eed! Trek je terug! Besteed je leven aan het vechten tegen de levenden...’
Terwijl hij sprak, landde er vlak voor zijn voeten een dracoon, met zijn van bloeddorst vertrokken reptielengezicht. Hij herinnerde zich net op tijd het beest niet te steken, want het smerige lichaam zou ogenblikkelijk in steen veranderen en zijn zwaard zou onherroepelijk verloren gaan. Dus sloeg Tanis het schepsel hard in het gezicht met het gevest van zijn wapen, trapte het in zijn maag en sprong eroverheen toen het op de grond viel.
Achter zich hoorde hij de geluiden van paarden die schreeuwden van angst en het radeloze gekletter van hoeven. Hij hoopte vurig dat de ridders zijn laatste bevel zouden opvolgen, maar hij had geen tijd meer om te kijken. Er was nog steeds een kans, als hij Tas en de magische armband maar te pakken kon krijgen...
‘De kender!’ schreeuwde hij naar de draak en hij wees verderop in de straat naar een vluchtende kleine gestalte.
Khirsah begreep het en steeg direct op, waarbij de uiteinden van zijn vleugels over de daken van de gebouwen in de straat scheerden en een regen van bakstenen deden neerkomen.
Tanis rende achter de draak aan. Hij keek niet om zich heen. Dat was ook niet nodig. Aan de hartverscheurende kreten en het geschreeuw kon hij duidelijk horen wat er gebeurde.
Die ochtend reed de dood door de straten van Palanthas. Geleid door Heer Soth baande het spookachtige leger zich als een kille wind een weg door de poort en vernietigde alles wat er op zijn weg lag.
Tegen de tijd dat Tanis de draak had ingehaald, had Khirsah Tas al tussen zijn tanden. Omdat hij de kender ondersteboven bij zijn zitvlak te pakken had, schudde de draak hem leeg als de allerbeste gevangenbewaarder. Tas’ pas verkregen buidels vlogen open waardoor er een kleine hagelbui ontstond van ringen, lepels, een servetring en een halve kaas.
Maar geen zilveren armband.
‘Waar is hij, Tas?’ vroeg Tanis kwaad en hij had veel zin om de kender zelf hardhandig door elkaar te schudden.
‘J-je... v-vindt... h-hem – n-nooit,’ stamelde de kender terwijl zijn tanden in zijn mond rammelden.
‘Zet hem neer,’ gelastte Tanis de draak. ‘Vuurflits, houd de wacht.’
De zwevende citadel was nu vlak bij de stadsmuren tot stilstand gekomen en zijn magiërs en duistere geestelijken waren in strijd verwikkeld met de aanvallende zilveren en bronzen draken. In de verblindende lichtflitsen en de zich verspreidende rook was het moeilijk zien, maar Tanis was er zeker van een glimp te hebben opgevangen van een blauwe draak die de citadel had verlaten. Kitiara, dacht hij – maar hij had geen tijd om zich druk te maken over haar.
Khirsah liet Tas vallen (bijna op zijn hoofd) en draaide met gespreide vleugels zijn kop naar het zuidelijke gedeelte van de stad waar de vijand zich groepeerde en waar de verdedigers van de stad hen dapper probeerden tegen te houden.
Tanis bekeek de kleine boosdoener die hem op zijn beurt ook uitdagend aanstaarde toen hij opstond.
‘Tasselhof,’ zei Tanis met een van ingehouden woede trillende stem, ‘dit keer ben je te ver gegaan. Deze streek kan het leven kosten van honderden onschuldige mensen. Geef me de armband, Tas, en besef goed dat vanaf dit moment onze vriendschap beëindigd is!’
Omdat hij een of ander halfbakken excuus verwachtte, was de halfelf er niet op voorbereid Tas te zien met een bleek gezicht, trillende lippen en een zekere waardigheid.
‘Het is erg moeilijk uit te leggen, Tanis, en daar heb ik ook echt geen tijd voor. Maar jouw gevecht met Heer Soth zou geen enkel verschil hebben gemaakt.’ Hij keek de halfelf ernstig aan. ‘Je moet me geloven, Tanis. Ik vertel je de waarheid. Het zou niets hebben uitgemaakt. Al die mensen die zullen sterven, zouden nog steeds zijn gestorven, en jij zou ook gestorven zijn, en – wat nog erger is – de hele wereld zou ten onder zijn gegaan. Maar jij bent niet doodgegaan, dus misschien de wereld ook niet. En nu,’ zei Tas vastberaden terwijl hij zijn buidels en kleding weer op orde bracht, ‘moeten we Caramon gaan redden.’
Tanis staarde Tas vermoeid aan en bracht zijn hand naar zijn hoofd om zijn warme, stalen helm af te zetten. Hij had geen flauw idee wat er allemaal aan de hand was. ‘Goed dan, Tas,’ zei hij uitgeput. ‘Vertel me over Caramon. Leeft hij nog? Waar is hij?’
Tas keek bezorgd. ‘Dat is het nou juist, Tanis. Hij leeft misschien al niet meer. Maar zeker niet veel langer meer. Hij probeert het Shoikanbos te betreden!’
‘Het Bos!’ Tanis keek geschokt. ‘Dat is onmogelijk!’
‘Dat weet ik!’ Tas plukte nerveus aan zijn haarknot. ‘Maar hij probeert de Toren van de Hoge Magie te bereiken om Raistlin tegen te houden...’
‘Ik begrijp het,’ mompelde Tanis. Hij wierp de helm op de grond. ‘Althans, ik begin het te begrijpen. Kom, we gaan. Welke kant op?’
Tas’ gezicht klaarde op. ‘Je gaat dus mee? Je gelooft me? O, Tanis! Wat maakt me dat blij! Je hebt er geen idee van wat voor een enorme verantwoordelijkheid het is om een beetje op Caramon te passen. Deze kant op!’ riep hij.
‘Kan ik nog iets anders voor je doen, Halfelf?’ vroeg Khirsah, zwaaiend met zijn vleugels. Zijn blik dwaalde verlangend af naar de strijd die hoog boven zijn hoofd uitgevochten werd.
‘Niet tenzij je het Bos kunt betreden.’
Khirsah schudde zijn kop. ‘Het spijt me, Halfelf. Zelfs draken kunnen dat vervloekte bos niet binnen gaan. Ik wens je veel geluk, maar verwacht niet dat je je vriend nog in leven aantreft.’
Klapwiekend sprong de draak de lucht in en vloog de actie tegemoet. Hoofdschuddend liep Tanis vervolgens in een flink tempo de straat uit, waardoor Tas op een sukkeldraf achter hem aan moest rennen om hem bij te benen.
‘Misschien kon Caramon niet eens zo ver komen,’ zei Tas hoopvol. ‘Dat lukte mij ook niet, de laatste keer dat Flint en ik daar waren. En kender zijn voor niets en niemand bang!’
‘Je zei toch dat hij Raistlin tegen wil houden?’
Tas knikte.
‘In dat geval redt-ie het wel,’ voorspelde Tanis somber.
Het had Caramon ieder sprankje moed gekost om het Shoikanbos zelfs maar te benaderen. Geen sterveling was er ooit in geslaagd zo dichtbij te komen zonder een amulet bij zich te dragen die een veilige doorgang garandeerde. Nu stond hij huiverend en zwetend tegelijk voor de donkere, zwijgzame bomen en probeerde hij zichzelf zover te krijgen verder te lopen.