‘Nee, dat ben ik niet!’ snauwde Tas, nogal verbaasd over deze reactie. ‘Laat me nou maar weer los. Nee, je raakt nog verstrikt in die buideltas. Niet zo...’
Na enkele ogenblikken wist hij zich eindelijk los te maken van de greppeldwerg. Hij zette het schepsel weer op zijn beide voeten en keek hem bars aan. ‘Ik probeer naar de andere kant van de toren te komen. Is dit de goede weg?’
De greppeldwerg tuurde aandachtig beide kanten van de gang in en wendde zich weer tot Tas. ‘Dit goede kant,’ zei hij uiteindelijk, wijzend in de richting die Tas al was ingeslagen.
‘Mooi!’ Tas liep monter verder.
‘Welke toren?’ mompelde de greppeldwerg krabbend aan zijn hoofd.
Tas stopte. Hij keek weer naar de greppeldwerg, en zijn hand gleed weer ongemerkt naar zijn mes.
‘Ik meegaan met grote geestelijke,’ bood het wezen haastig aan. ‘Ik gids.’
‘Dat is misschien niet eens zo’n slecht idee.’ Hij sleurde de greppeldwerg aan een groezelige hand met zich mee. Al snel vonden ze een andere trap die naar boven leidde. De strijdgeluiden klonken nu veel luider, waardoor de ogen van de greppeldwerg steeds groter werden.
Nerveus probeerde hij zijn hand los te trekken. ‘Ik al eens dood geweest,’ jankte hij en probeerde zich onthutst te bevrijden. ‘Als je twee keer dood bent gegaan, stoppen ze je in een doos en gooien ze je in een groot gat. Ik niet leuk vinden.’
Hoewel dit een interessant concept leek, had Tas geen tijd om het verder uit te diepen. De greppeldwerg stevig vasthoudend, trok Tas hem mee de trap op. De gevechten klonken met de minuut luider. Net als aan de andere kant van de toren eindigde de steile trap ook hier voor een deur. Daarachter hoorde hij doffe slagen en gekreun en Caramons gevloek. Tas probeerde de deurklink. Ook van deze kant zat de deur op slot. De kender glimlachte en wreef in zijn handen.
‘Absoluut een goed gebouwde deur,’ zei hij terwijl hij hem bestudeerde. Bukkend keek hij door het sleutelgat. ‘Ik ben hier!’ schreeuwde hij.
‘Doe de’ – gedempte kreten – ‘deur open!’ bulderde Caramon.
‘Ik doe mijn uiterste best!’ riep Tas terug, een beetje geïrriteerd. ‘Ik heb mijn gereedschap niet bij me, weet je. Ik moet improviseren. Jij blijft hier!’ Hij greep de greppeldwerg beet die alweer terugkroop naar de trap. Hij pakte zijn mes en hield het dreigend omhoog.
De greppeldwerg stortte onmiddellijk als een blok steen tegen de grond. ‘Ik blijven,’ fluisterde hij ineengekrompen.
Terug bij de deur, stak Tas de punt van zijn mes in het slot en draaide het voorzichtig rond. Hij dacht dat hij het slot bijna voelde meegeven toen er iets tegen de deur bonsde. Het mes sprong uit het slot.
‘Je helpt niet echt mee!’ schreeuwde hij door de deur. Met een diepe zucht stak Tas de punt van het mes weer in het slot.
De greppeldwerg kroop dichterbij en keek vanaf de vloer toe. ‘Veel jij weten. Maar volgens mij jij niet zo’n grote geestelijke zijn.’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Tas geconcentreerd.
‘Mes geen deur openen,’ zei de greppeldwerg minachtend. ‘Sleutel opent deur.’
‘Dat weet ik,’ zei Tas geprikkeld, ‘maar ik heb geen... geef op!’
Tas pakte kwaad de sleutel die de greppeldwerg in zijn hand hield. Hij stopte de sleutel in het slot, hoorde de klik en trok de deur open. Tanis tuimelde naar binnen, bijna boven op de kender. Caramon rende achter hem aan. Hij smeet de zware deur achter zich dicht waardoor de punt van een draconenzwaard dat nog net in de deuropening verscheen, afbrak. Met zijn rug tegen de deur keek hij zwaar ademend naar Tas.
‘Doe hem op slot!’ wist hij nog net uit te brengen.
Snel draaide Tas de sleutel weer om in het slot. Achter de deur klonk nog meer gebons en geschreeuw en het geluid van versplinterend hout.
‘Die houdt het wel een tijdje, denk ik,’ zei Tas die de deur eens goed bestudeerde.
‘Maar niet lang,’ zei Caramon grimmig. ‘Zeker niet met die Bozak magiër daar beneden. Kom.’
‘Waarheen?’ vroeg Tanis die het zweet van zijn gezicht veegde. Hij bloedde uit zijn hand en uit diverse andere wonden. Verder leek hij echter ongedeerd. Caramon zat onder het bloed, maar het meeste was groen, dus ging Tas er maar van uit dat de vijand meer geleden had. ‘We hebben nog steeds niet ontdekt waar het toestel is waarmee dit ding eigenlijk vliegt!’
‘Ik wed dat hij dat weet,’ zei Tas en hij wees naar de greppeldwerg. ‘Daarom heb ik hem meegenomen,’ zei Tas, nogal trots op zichzelf.
Er klonk een geweldige dreun. De deur schudde hevig.
‘Laten we hem hier in ieder geval smeren,’ zei Tanis. ‘Hoe heet jij?’ vroeg hij de greppeldwerg terwijl ze zich de trap af haastten.
‘Raus,’ zei de dwerg die Tanis wantrouwend aankeek.
‘Goed dan, Raus,’ zei Tanis en hij pauzeerde even om op adem te komen, ‘breng ons naar het vertrek waar het toestel staat dat deze citadel laat vliegen.’
‘De Zetel van de Windkapitein,’ zei Caramon, die de greppeldwerg streng aankeek. ‘Zo noemde een van de aardmannen hem.’
‘Dat geheim zijn!’ zei Raus plechtig. ‘Ik niet vertellen! Ik hebben beloofd!’
Caramon gromde zo hard dat de greppeldwerg lijkwit werd onder het vuil op zijn gezicht, en Tas, bang dat het schepsel weer zou flauwvallen, kwam haastig tussenbeide. ‘Poeh! Ik wed dat hij het niet weet,’ zei Tas en hij knipoogde naar Caramon.
‘Mij wel weten!’ zei Raus hoogdravend. ‘En jij probeert truc om mij te laten vertellen. Mij niet in stomme truc trappen.’
Tas liet zich zuchtend achterover tegen de muur vallen. Caramon gromde weer, maar de greppeldwerg, hoewel lichtjes ineenkrimpend, bleef hem toch uitdagend aankijken. ‘Zelfs kwaad varken niet geheim uit mij krijgen!’ verklaarde Raus en hij vouwde zijn smerige armen plechtig voor zijn vettige, met etensresten bedekte borst.
Van boven klonk een verpletterende dreun en het geluid van draconenstemmen.
‘Eh, Raus,’ prevelde Tanis vertrouwelijk en hij hurkte neer naast de greppeldwerg, ‘wat is het nou precies wat je eigenlijk niet mag vertellen?’
Raus probeerde iets listigs uit te stralen. ‘Mij niet mogen vertellen dat de Zetel van de Wind Kapitein boven in de middelste toren staat. Dat is wat mij niet vertellen mogen!’ Hij keek Tanis dreigend aan en hief zijn kleine, gebalde vuist. ‘En jij mij niet kunnen dwingen het te zeggen!’
Ze bereikten de gang die naar het vertrek leidde waar de Zetel van de Wind Kapitein niet stond (volgens Raus, die hen de hele weg had geleid terwijl hij zei: ‘Dit niet deur zijn die naar trap leidt, die naar de geheime plek leidt’). Ze vervolgden uiterst behoedzaam hun weg en vonden dat het allemaal een beetje te rustig was. Helaas hadden ze gelijk. Halverwege de gang sprong er een deur open en twintig draconen, met de Bozak magiër in hun kielzog, deden een uitval naar hen.
‘Ga achter me staan!’ zei Tanis en hij trok zijn zwaard. ‘Ik heb nog steeds de magische armband...’ Maar toen hij zich bedacht dat Tas nu bij hen was, voegde hij hier aan toe: ‘Dat denk ik althans,’ en hij keek snel naar zijn arm. De armband zat er nog.
‘Tanis!’ riep Caramon, die met getrokken zwaard langzaam achteruitliep terwijl de draconen, die op instructies van de Bozak wachtten, aarzelden, ‘we hebben geen tijd meer! Dat weet ik! Ik kan het voelen! Ik moet de Toren van de Hoge Magie zien te bereiken! Iemand moet daar boven zien te komen en dit ding vliegen!’
‘Een van ons houdt in zijn eentje nooit stand tegen zo’n overmacht!’ antwoordde Tanis. ‘Dan is er straks niemand meer om het roer over te nemen...’ De woorden bestierven op zijn lippen en hij staarde Caramon aan. ‘O, dat meen je toch niet...’
We hebben geen keuze,’ gromde Caramon toen het geluid van een toverspreuk duidelijk hoorbaar werd. Hij keek terug naar Tasselhof.
‘Nee,’ begon Tanis, ‘absoluut niet...’
‘Er is geen andere weg!’ hield Caramon vol.
Tanis schudde zuchtend zijn hoofd.