Выбрать главу

‘Ik zal het proberen,’ hijgde Tanis, ‘maar ik denk dat deze armband nu wel is uitgewerkt.’

Hij deed een uitval naar de Bozak, maar de citadel helde plotseling naar de andere kant over. Tanis miste doel en tuimelde op de vloer. De Bozak, die uitsluitend van plan was om de dieven ervan te weerhouden zijn citadel te stelen, strompelde verder richting trap. Caramon trok zijn dolk en wierp die hard naar Bozaks rug. Maar hij raakte een onzichtbare, magische barrière die om de zwarte mantels heen hing en het mes viel onschadelijk op de vloer.

De Bozak had net de wenteltrap bereikt, de andere draconen stonden weer op hun benen en Tanis naderde de tovenaar, toen de citadel een sprong in de lucht maakte. De magiër viel achterwaarts op Tanis, de draconen vlogen alle richtingen uit en Caramon maakte van de verwarring gebruik om boven op de Bozak tovenaar te duiken.

De plotselinge wentelingen van de toren verbraken de concentratie van de magiër – en zijn beschermingsformule faalde. De dracoon vocht wanhopig met zijn geklauwde handen, maar Caramon – die het schepsel van Tanis aftrok – dreef zijn zwaard diep in de Bozak net op het moment dat de tovenaar aan een andere toverspreuk begon. Het lichaam van de dracoon scheidde onmiddellijk een afschuwelijke hoeveelheid gele vloeistof af, waardoor er wolken vol smerige, giftige rook in de kamer opstegen.

‘Wegwezen!’ riep Tanis en hij strompelde hoestend naar een open raam. Uit het raam hangend zoog hij een enorme teug frisse lucht naar binnen.

‘Tas!’ schreeuwde hij, ‘we gaan de verkeerde kant op! Ik zei het noordwesten!’

Hij hoorde de kenders schrille stem schreeuwen: ‘Denk noordwesten, Raus! Noordwesten.’

‘Raus?’ mompelde Caramon hoestend, en hij keek Tanis plotseling gealarmeerd aan.

‘Hoe ik tegelijk denken kan aan twee verschillende richtingen?’ vroeg een stem. ‘Jij of naar noorden willen of naar westen? Beslis nou toch eens.’

‘Noordwesten!’ riep Tas. ‘Dat is één richt... ach, laat ook maar. Luister, Raus, jij denkt “noord” en ik denk “west”. Misschien werkt dat beter.’

Met zijn ogen dicht, slaakte Caramon een wanhopig diepe zucht en sloeg gefrustreerd met zijn vuist tegen de muur.

‘Tanis,’ zei hij, ‘misschien kun jij beter...’

‘Geen tijd,’ antwoordde Tanis grimmig, met zijn zwaard in zijn hand.

‘Daar komen ze.’

Maar de draconen, volkomen in verwarring door de dood van hun leider en niet in staat te bevatten wat er met hun citadel gebeurde, keken elkaar – en hun vijand – wantrouwend aan. Op dat moment veranderde de citadel van richting, richting noordwesten, en zakte tegelijkertijd zo’n zes meter naar beneden.

Struikelend en glijdend renden de draconen de trap af en verdwenen in de geheime richting van waar ze ook waren gekomen.

‘We gaan eindelijk de goede kant op,’ meldde Tanis die uit het raam keek. Caramon kwam naast hem staan en zag de Toren van de Hoge Magie steeds dichterbij komen.

‘Mooi! Laten we eens kijken wat er hier allemaal gebeurt,’ zei Caramon en hij begon de trap te beklimmen.

‘Nee, wacht,’ – Tanis hield hem tegen – ‘blijkbaar kan Tas niets zien. We zullen hem moeten leiden. Trouwens, die draconen kunnen elk moment terugkomen.’

‘Ik denk dat je gelijk hebt,’ zei Caramon die twijfelend naar de trap keek.

‘We moeten er in een paar minuten kunnen zijn,’ zei Tanis, bezorgd uit het raamkozijn leunend. ‘En volgens mij heb jij nog tijd genoeg uit te leggen wat er allemaal aan de hand is.’

‘Het is moeilijk te geloven,’ zei Tanis zacht en hij keek weer uit het raam, ‘zelfs van iemand als Raistlin.’

Ik weet het,’ zei Caramon op droevige toon. Ik wilde het ook heel lang niet geloven. Maar toen ik hem voor de Poort zag staan en hem hoorde vertellen wat hij met Crysania ging doen, wist ik dat het Kwaad uiteindelijk zijn ziel had aangevreten.’

‘Je hebt gelijk, je moet hem tegenhouden,’ zei Tanis en hij nam de hand van de man in de zijne. ‘Maar betekent dat dat je hem in de Afgrond achterna moet gaan? Dalamar is in de Toren, en hij wacht geduldig bij de Poort. Jullie beiden zullen Raistlin ongetwijfeld kunnen beletten erdoorheen te komen. Je hoeft toch niet zelf door de Poort...’

‘Nee, Tanis,’ zei Caramon hoofdschuddend. ‘Bedenk wel dat Dalamar faalde bij zijn eerste poging om Raistlin tegen te houden. Er moet iets gaan gebeuren met de donkere elf – iets wat hem tegen zal houden om zijn opdracht te vervullen.’ Caramon reikte in zijn ransel en haalde er de in leer gebonden Kronieken uit.

‘Misschien komen we op tijd om dat te verhinderen,’ suggereerde Tanis, die het uiterst vreemd vond om te praten over een toekomst die reeds was beschreven.

Caramon bekeek de door hem gemarkeerde pagina en blies toen zijn adem zachtjes fluitend uit.

‘Wat is er?’ vroeg Tanis en hij leunde ietwat naar voren om mee te kijken.

Caramon sloeg het boek haastig dicht.

‘Er overkomt hem inderdaad iets,’ mompelde Caramon en hij ontweek zorgvuldig Tanis’ blik. ‘Kitiara vermoordt hem.’

Hoofdstuk 5

Dalamar zat moederziel alleen in het laboratorium in de Toren van de Hoge Magie. De wachters van de Toren, levend en dood, stonden op hun posten bij de ingang, wachtend... kijkend.

Vanuit het raam zag Dalamar Palanthas branden. De elf had de ontwikkeling van de strijd gevolgd vanaf zijn hoge uitkijkpunt in de Toren. Hij had Heer Soth door de poort zien gaan, hij had de ridders uiteengejaagd zien worden en hij had de draconen gezien die zich vanaf de vliegende citadel over de stad hadden verspreid. En al die tijd bestreden de draken elkaar hoog aan de hemel, waardoor het drakenbloed als regen neerviel op de straten van de stad.

Het laatste wat hij had gezien, voor de opstijgende rook zijn blik vertroebelde, was de vliegende citadel die langzaam en onregelmatig zijn kant op kwam en zelfs een keer van richting leek te veranderen door plots koers naar de bergen te zetten.

Verbaasd zat Dalamar dit schouwspel te bekijken, en hij vroeg zich af wat dit te betekenen had. Was dit soms Kitiara’s plan om de Toren binnen te gaan?

Heel even voelde de elf een moment van angst. Kon de citadel eigenlijk over het Shoikanbos vliegen? Ja, realiseerde hij zich, dat zou best eens kunnen! Hij balde zijn vuisten. Waarom had hij die mogelijkheid niet voorzien? Hij staarde uit het raam en vervloekte de rook die in toenemende mate zijn zicht verpestte. Terwijl hij keek, veranderde de citadel weer van richting; hij bewoog zich voort als een dronkenlap die zijn eigen huis zocht.

Wederom kwam hij op de Toren af, maar met een slakkengangetje. Wat was er nou aan de hand? Was de bestuurder gewond? Hij keek ernaar en probeerde het te begrijpen. Op dat moment dreef er dikke, zwarte rook langs de ramen en kon hij de citadel helemaal niet meer zien. De geur van verbrande hennep en pek was sterk. De pakhuizen, dacht Dalamar. Terwijl hij zich vloekend bij het raam omdraaide, werd zijn aandacht getrokken door een korte lichtflits vanaf een gebouw bijna direct tegenover hem – de Tempel van Paladijn. Zelfs door de rook heen zag hij de gloed en hij kon in gedachten de witte geestelijken zien, hun scepters zwaaiend en biddend tot Paladijn.

Dalamar grimlachte, schudde zijn hoofd en liep met snelle passen door de kamer. Hij passeerde de grote, stenen tafel vol flessen, potten en bokalen. De meeste had hij opzij geschoven om ruimte te maken voor zijn spreukenboeken, perkamentrollen en magische toestellen. Hij keek er voor de honderdste keer naar en vergewiste zich ervan dat alles gereed was. Daarna haastte hij zich verder, langs de planken met de nachtblauwe, gebonden boeken van Fistandantilus en langs de planken met Raistlins eigen zwarte, gebonden boeken. Hij opende de deur van het laboratorium en sprak een woord tot de duisternis daarachter.

Ogenblikkelijk glansden er een paar ogen voor hem, het spookachtige lichaam glinsterde en bewoog heen en weer alsof het door de wind werd aangeraakt.

‘Ik wil bewakers bovenin in de Toren,’ instrueerde Dalamar.

‘Waar, leerling?’

Dalamar dacht even na. ‘Bij de deuropening van de Dodengang. Zet ze daar maar neer.’