Выбрать главу

Ter bevestiging flikkerden de ogen kortstondig en verdwenen onmiddellijk weer. Dalamar keerde terug naar het laboratorium en sloot de deur achter zich. Maar hij aarzelde en stopte. Hij kon een paar toverspreuken over de deur uitspreken waardoor er niemand binnen kon komen. Dat was gebruikelijk als Raistlin bezig was met delicate magische experimenten waarbij de geringste verstoring fataal kon zijn. Ademhalen op het verkeerde moment kon al magische krachten opwekken die de Toren zelf konden vernietigen. Dalamars vingers raakten de deur aan en de woorden lagen al op zijn lippen.

Nee, dacht hij. Ik heb misschien toch hulp nodig. De wachters moesten naar binnen kunnen als ik niet in staat ben de spreuken op te heffen. Hij ging in zijn favoriete stoel zitten – de stoel die hij uit zijn eigen vertrekken mee had gebracht om de vermoeidheid tijdens zijn nachtwaken te verlichten.

Als ik niet in staat ben de spreuken op te heffen.Terugzakkend in de zachte, fluwelen kussens, dacht hij na over de dood, over doodgaan. Zijn blik gleed richting Poort. Die zag eruit als altijd – de vijf drakenkoppen, elk met een andere kleur, hun blikken naar binnen gericht, hun muilen geopend in vijf stille kreten als huldebetoon aan hun Koningin van de Duisternis. Ja, hij zag eruit als altijd – de koppen donker en verstild, de leegte binnen de Poort onveranderd. Of toch niet? Dalamar knipperde met zijn ogen. Misschien was het verbeelding, maar hij dacht dat de ogen in iedere kop heel lichtjes begonnen te gloeien...

Een gevoel van beklemming bekroop hem en zijn handpalmen werden vochtig. Hij wreef zijn handen over zijn mantel. Dood, sterven. Zou het zover komen? Zijn vingers streken over de geborduurde zilveren runen op de zwarte stof, runen die bepaalde magische aanvallen zouden blokkeren of verjagen. Hij keek naar zijn handen, waar de prachtige groene steen van een ring schitterde – een krachtig magisch object. Maar zijn macht kon slechts één keer worden gebruikt.

Haastig nam hij in gedachten Raistlins lessen door over het beoordelen van een wond, of hij dodelijk was en onmiddellijke verzorging vereiste, of dat de helende krachten van het object gespaard moesten blijven.

Dalamar huiverde. Hij hoorde de stem van de Shalafi koel de diverse variaties van pijn bespreken. Hij kon de vingers voelen, brandend met die vreemde innerlijke hitte, die over zijn lichaamsdelen gleden en de vitale plekken aanwezen. In een reflex ging Dalamars hand naar zijn borst waar de vijf gaten die Raistlin in zijn vlees had geschroeid voor altijd bloedden en etterden. Op datzelfde moment brandden ook Raistlins ogen in zijn geest – als een dodelijke, gouden spiegel.

Dalamar kromp ineen. Krachtige magie omgeeft me en beschermt me, hield hij zichzelf voor. Ik ben bedreven in de Kunst, hoewel niet zo bedreven als hij, en de Shalafi zal gewond en zwak door die Poort komen, meer dood dan levend! Het zal gemakkelijk zijn om hem te vernietigen! Dalamar balde zijn vuisten. Waarom ben ik dan letterlijk verstikt van angst, vroeg hij zich af.

Er klonk een zilveren bel, één keer. Geschrokken stond Dalamar uit zijn stoel op. Zijn imaginaire angsten werden nu vervangen door iets zeer concreets. En met die angst voor iets tastbaars, verstrakte Dalamars lichaam, stroomde zijn bloed koud door zijn aderen en verdwenen de donkere schaduwen in zijn geest. Hij had zichzelf weer onder controle.

De zilveren bel betekende een indringer. Iemand had een weg weten te vinden door het Shoikanbos en stond bij de ingang van de Toren. Normaal gesproken zou Dalamar onmiddellijk het laboratorium hebben verlaten, onder de woorden van een toverspreuk, om de indringer zelf te trotseren. Maar hij durfde de Poort niet te verlaten. En nu hij nogmaals naar de Poort keek, knikte de elf langzaam. Nee, hij had het zich niet verbeeld, de ogen van de draken gloeiden inderdaad. Hij dacht zelfs even dat hij in de leegte iets zag bewegen, alsof er een rimpeling over het oppervlak trok.

Nee, hij durfde niet weg te gaan. Hij moest op de wachters vertrouwen. Naar de deur lopend, boog hij luisterend zijn hoofd. Hij dacht dat hij beneden vage geluiden hoorde – een gedempte schreeuw, het kletteren van staal. Daarna slechts stilte. Hij wachtte met ingehouden adem, maar hoorde niets anders dan het kloppen van zijn eigen hart.

Niets anders.

Dalamar zuchtte. De wachters hadden het vast gedecideerd opgelost. Hij liep door het laboratorium naar het raam, maar hij kon niets zien. De rook was zo dik als mist. In de verte hoorde hij het gerommel van de donder, of misschien was het een explosie. Wie zou dat beneden geweest zijn, vroeg hij zich af? Misschien een dracoon? Gretig om nog meer te doden en te plunderen? Eén van hen zou misschien...

Niet dat het iets uitmaakte. Als dit alles voorbij was, zou hij naar beneden gaan en het lichaam bekijken...

‘Dalamar!’

Dalamars hart sloeg over en zowel angst als hoop streden om voorrang bij het horen van die stem.

‘Voorzichtig, voorzichtig, vriend,’ fluisterde hij tegen zichzelf. ‘Ze heeft haar broer verraden. Ze verraadde jou. Vertrouw haar niet.’

Toch liep hij met trillende handen naar de deur.

‘Dalamar!’ Weer haar stem, huiverend van pijn en angst. Er klonk een bons tegen de deur, toen het geluid van een lichaam dat langzaam weggleed. ‘Dalamar,’ riep ze weer, nu zwak.

Dalamars hand lag op de deurklink. Achter hem gloeiden de drakenogen rood, wit, blauw, groen en zwart.

‘Dalamar,’ prevelde Kitiara zwakjes. ‘Ik ben gekomen... om je te helpen.’

Langzaam opende Dalamar de laboratoriumdeur.

Kitiara lag op de vloer aan zijn voeten. Toen hij haar zag, hield Dalamar zijn adem in. Als ze ooit een wapenrusting had gedragen, was die nu van haar lijf gerukte door niet-menselijke handen. Hij kon de afdrukken van hun nagels op haar vlees zien. Het zwarte, strakke kledingstuk dat ze onder haar wapenrusting droeg was bijna tot op de draad weggescheurd, zodat haar gebruinde huid en witte borsten te zien waren. Bloed gulpte uit een akelige wond aan een been, haar leren laarzen lagen aan flarden. Toch keek ze naar hem op met heldere ogen, ogen die niet bang waren. In haar hand hield ze het nachtjuweel, het amulet dat Raistlin haar had gegeven om haar in het Bos te beschermen.

‘Ik was nauwelijks sterk genoeg,’ fluisterde ze en haar lippen vormden zich tot die scheve glimlach waar Dalamars bloed altijd van ging koken.

Ze hief haar armen. ‘Ik ben voor jou gekomen. Help me overeind.’

Dalamar bukte zich en hielp Kitiara weer op de been. Ze zakte tegen hem aan. Hij voelde haar lichaam huiveren en schudde zijn hoofd, want hij wist welk gif er werkzaam was in haar bloed. Met een arm om haar heen, droeg hij haar het laboratorium in en deed de deur achter hen dicht.

Ze leunde nog zwaarder op hem en haar ogen rolden weg. ‘O, Dalamar,’ mompelde ze en hij zag dat ze ging flauwvallen. Hij nam haar nu stevig in zijn armen. Ze liet haar hoofd tegen zijn borst rusten en slaakte een dankbare en opgeluchte zucht.

Hij kon de geur van haar haren ruiken – die vreemde lucht, een mengeling van parfum en staal. Haar lichaam trilde in zijn armen. Zijn greep werd steviger. Ze opende haar ogen en keek in de zijne. ‘Ik voel me beter nu,’ fluisterde ze. Haar handen gleden naar beneden...

Te laat zag Dalamar de bruine ogen glinsteren. Te laat zag hij die scheve glimlach grimmig worden. Te laat voelde hij haar hand toeslaan en de snelle, stekende pijn toen haar mes zijn lichaam binnendrong.

‘Nou, we hebben het gehaald,’ riep Caramon die vanaf het afgebroken binnenplein van de vliegende citadel naar beneden keek terwijl het gevaarte over de donkere boomtoppen van het Shoikanbos zweefde.

‘Ja, tot zover tenminste,’ zei Tanis. Zelfs vanaf zijn positie, hoog boven het vervloekte bos, voelde hij de koude golven van haat en bloeddorst opstijgen, alsof, zelfs nu, de wachters hen naar beneden konden slepen. Huiverend dwong Tanis zichzelf te kijken naar de spits van de Toren van de Hoge Magie die steeds dichterbij kwam. ‘Als we dichtbij genoeg kunnen komen,’ schreeuwde hij tegen Caramon boven de wind uit, ‘kunnen we op die loopbrug springen die langs de spits loopt.’