Выбрать главу

‘Ik was er zeker van dat jullie mijn financiën zouden natrekken.’

‘Oké. Ga er voorlopig dan van uit dat iemand, die we Van der Vecken zullen noemen een bijzondere geheugen-uitwissende behandeling heeft. Hij zou die misschien kunnen verkopen aan mensen die misdaden willen plegen… zoals het vermoorden van een familielid om haar erfenis.’

‘Ik? Grote ‘Stelle? Dat zou ik nooit doen.’

‘Dat laten we buiten beschouwing. In ieder geval heb je dat niet gedaan. Van der Vecken zou jou hebben moeten betalen, en een behoorlijk bedrag ook. Een lachwekkende gedachte. Verder hebben we twee gevallen aangetroffen waarbij van hetzelfde soort selectieve amnesie sprake is.’ In het bureau zat een computerscherm. De ARM zette het aan. ‘De eerste was een zekere Mary Boethals, die vier maanden verdween in 2220. Ze gaf het niet aan. De ARM raakte in haar geïnteresseerd omdat ze de behandelingen voor een nieraandoening staakte. Het leek er veel op dat ze een transplantatie had gekregen van een illegale orgaanhandelaar. Maar ze had een heel ander verhaal, dat heel veel op het uwe leek, en ook zij had een jaargeld gekregen.

Daarna kwam Charles Mow, verdwenen in 2241, vier maanden later weer terug. Hij had ook een jaargeld, maar dat werd gestaakt na wat verduisteringen bij Norn Verzekeringen. Mow werd daar zo nijdig over dat hij naar ons toekwam. De ARM begon natuurlijk naar andere gevallen uit te kijken, maar die vonden ze niet. En dat was dat, honderd jaar lang. Tot u met uw verhaal op de proppen kwam.’

‘En mijn jaargeld is gestaakt.’

‘Wat vervelend nou. In de twee vorige gevallen moest het geld naar onderzoek naar prothesen ter vervanging van lichaamsdelen. Honderd jaar geleden was er nog geen rehabilitatie van misdadigers. Die gingen allemaal rechtstreeks de orgaanbanken in.’

‘Ja.’

‘Verder leken ze allemaal op elkaar. Het ziet er dus naar uit dat we op zoek zijn naar een struldbrug. Wat de tijd betreft, kan het: het eerste geval was honderdtwintig jaar geleden. De naam Van der Vecken klopt. De belangstelling voor prothesen klopt.’

Truesdale dacht na. Er waren niet zóveel struldbrugs. De minimum toelatingsleeftijd voor die exclusiefste club van allemaal was definitief vastgesteld op honderdeenentachtig jaar. ‘Zijn er duidelijke verdachten?’

‘Als die er waren, zou ik het u niet mogen zeggen. Maar ze zijn er niet. Mevrouw Randall is ontegenzeglijk een natuurlijke dood gestorven, en Van der Vecken is ontegenzeglijk een ander. Als zij iets met hem uit te staan heeft gehad, dan hebben wij die connectie in ieder geval niet kunnen vinden.’

‘Hebt u hierover contact opgenomen met de Gordel?’

Robinson keek hem met toegeknepen ogen aan. ‘Nee, waarom?’

‘Gewoon, een gedachte die in me opkwam. Afstand in tijd is gelijk aan afstand in ruimte?’

‘Nou, we kunnen het wel vragen. Misschien hebben zij soortgelijke gevallen bij de hand gehad. Persoonlijk zou ik niet weten hoe we nu verder moeten. We weten niet waarom, en we weten niet hoe.’

In alle nationale en internationale parken van de Aarde was geen ruimte voor de mensen die er in het jaar 2341 wel eens op uit wilden trekken. De wachtlijst voor de Amazone-jungle was twee jaar, en voor andere parken gold ongeveer hetzelfde.

Elroy Truesdale liep met een rugzak op zijn schouders door Londen, Parijs, Rome, Madrid, Marokko, en Cairo. Hij reisde met supersonische treinen van stad tot stad. Hij at in restaurants, omdat hij liever met credit cards sjouwde dan met gedroogd voedsel. Dit was iets dat hij al een hele tijd van plan was geweest, maar waar hij nooit geld voor had gehad.

Hij zag de piramiden, de Eiffeltoren, de Tower van Londen, de scheve toren van Pisa (die ze hadden gestut). Hij zag het Dal van de Gevallenen. In meer dan tien landen liep hij over Romeinse wegen.

Overal waren er mensen zoals hij. ’s Nachts kampeerden ze op plekken die voor ze waren gereserveerd door het stadsbestuur, meestal oude parkeergarages of verlaten autowegen. Ze zetten hun lichtgewicht brandertjes bij elkaar zodat ze een kampvuur hadden, en zaten eromheen om elkaar liedjes te leren. Als hij genoeg van ze kreeg, logeerde Truesdale weer een tijdje in hotels. Hij versleet het ene paar weggooi-wandelsokken na het andere, en kocht weer nieuwe uit automaten op de kampeerplaatsen. Zijn benen werden zo hard als hout.

Zo leefde hij een maand, en nog was hij niet klaar. Iets zette hem ertoe aan om de hele Aarde te bekijken. Iemand zei een reservering af en zo kwam hij in de Australische wildernis terecht, waarschijnlijk het dunstbevolkte van alle nationale parken. Hij bleef er een week. Hij had de stilte nodig, en de ruimte.

Vandaar ging hij naar Sydney, en daar ontmoette hij een meisje met Gordel-haar.

Ze zat met haar rug naar hem toe. Hij zag een paardestaart van golvend haar, zwart en soepel, bijna tot haar middel. Het grootste deel van haar hoofd was haarloos, en even bruinverbrand als de rest van haar lichaam. Midden over haar hoofd liep een vijf centimeter brede strook haar, dat was alles..

Twintig jaar geleden zou het niet hebben misstaan. Toen was Gordel-haar in geweest. Maar dat lag al ver achter hen, en nu was ze net een echo uit het grijze verleden … of van ver weg? Ze was even lang als de gemiddelde man of vrouw uit de Gordel, maar haar spieren waren veel beter ontwikkeld. Ze was alleen, had zich niet aangesloten bij het kampvuur en de groep eromheen aan de andere kant van de ruimte waarin ze zich bevonden: de achtste verdieping van een tien verdiepingen hoge parkeergarage. De anderen zongen, vals en af en toe uit de maat. Het weerkaatste tussen het betonnen dak en de vloer. Ik ben geboren op de Maan, tienduizend jaar geleden… Ik woon nu heel lang op de Aard’, maar ben niet erg tevreden…

Een vrouw uit de Gordel, was het werkelijk mogelijk? Aan het trekken?

Truesdale zocht zich een weg naar waar ze zat door een wirwar van opeen gestapelde rugzakken. Hij zei: ‘Neem me niet kwalijk. Komt u uit de Gordel?’

Ze draaide zich om. ‘Ja. Wat zou dat?’

Haar ogen waren bruin. Haar gezicht was mooi, op een heel scherpe, hoekige manier, en er lag geen erg bereidwillige uitdrukking op. Ze zou heel fel reageren als hij iets met haar zou proberen uit te halen. Misschien was ze wel niet zo op vlaklanders gesteld; ze was in ieder geval te moe voor spelletjes.

‘Ik wil een verhaal vertellen aan iemand uit de Gordel.’

Ze haalde haar schouders op, een geïrriteerd gebaar. ‘Waarom gaat u dan niet naar de Gordel?’

‘Daar kom ik vanavond nooit meer,’ zei hij naar waarheid.

‘Best, ga uw gang.’

Truesdale vertelde haar van de kidnapping op de Pinnacles. Het was een glad verhaaltje aan het worden, en hij vertelde het snel. Hij had er al spijt van dat hij niet gewoon was gaan slapen.

Ze luisterde ernaar met een onrustig soort geduld, zei toen: ‘Waarom vertelt u dat nou juist aan mij?’

‘Zo’n soort kidnapping is nóg twee keer voorgekomen, beide keren een hele tijd geleden. Ik zou wel eens willen weten of er in de Gordel iets dergelijks is gebeurd?’

‘Ik weet het niet. Misschien is er wat te vinden in het archief van de jakkeraars.’

‘Bedankt,’ zei Truesdale, en liep weg.

Hij lag in zijn slaapzak, zijn ogen dicht, zijn armen over zijn borst gekruist. Morgen… Brazilië? Ze waren nog steeds aan het zingen: Ik monsterde aan op ’t spookschip en ’t kostte me m’n leven, Niet ’t vechten, te land, ter zee, ’t is me om het even, Maar ’k ben de enige zeeman die bij Van der Vecken is gedeserteerd.

Truesdales ogen gingen abrupt open.

En dan duurt ’t niet lang of de lust tot leven heb je verleerd.

Hij had op de verkeerde plek gezocht.

Trekkers werden meestal bij het eerste licht wakker. Een aantal ging naar een vierentwintig-uurs restaurant en ontbeet daar; anderen deden het zelf. Truesdale was gevriesdroogde eieren aan het koken toen het meisje naar hem toe kwam lopen.