‘Zoiets.’
‘Ik heb niets te biechten.’
De Cock negeerde deze opmerking.
‘Ik ben blij,’ sprak hij vriendelijk, ‘dat u even hebt willen komen.’
Den Koninghe glimlachte.
‘Ik moest toch in de buurt zijn.’ Hij keek naar De Cock op. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Ik begrijp het niet goed… waarom heb je belangstelling voor de dood van die Zadok van Zoelen?’
De grijze speurder maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Om u eerlijk de waarheid te zeggen… dat weet ik niet. De basis van mijn belangstelling ontbreekt… althans puur verstandelijk gesproken. Zadok van Zoelen was een kenner en verwoed verzamelaar van antieke zilveren gebruiksvoorwerpen. Bij zijn dood is die gehele verzameling verdwenen.’
‘Een kostbare verzameling?’
De Cock knikte.
‘De waarde wordt op een miljoen geschat.’
Dokter Den Koninghe nam zijn bril af, pakte de witte pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste met precieze bewegingen zijn glazen schoon.
‘Zadok van Zoelen,’ sprak hij traag, ‘stierf aan een hartverlamming. Die overtuiging had ik direct al… bij de eerste schouw.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Die Zadok van Zoelen was toch nog jong… net drieënzestig jaar.’
Den Koninghe glimlachte.
‘Voor een hartdood is dat niet jong… integendeel, men sterft tegenwoordig steeds jonger aan ziekten van hart en bloedvaten.’ De oude lijkschouwer zette zijn bril weer op en borg zijn pochet weg. ‘Ik ben toch even op zoek gegaan,’ ging hij verder. ‘Op de schoorsteenmantel, in de kamer waar hij lag, vond ik een doosje met medicijnen, zoals die door hartpatiënten worden gebruikt. Ze waren voorgeschreven door dokter Sietse Schuringa, een hartspecialist met meer dan landelijke bekendheid… een studiegenoot van mij. Die heb ik ’s avonds nog even gebeld.’
‘En?’
Den Koninghe spreidde zijn kleine handjes.
‘Zadok van Zoelen was al jaren bij Sietse Schuringa onder behandeling. De man was ernstig ziek. Ik kan je nu wel een paar medische termen geven, maar daar heb je niets aan. Hoe het ook zij… de dood van die Van Zoelen verbaasde Schuringa niet.’
De Cock keek dokter Den Koninghe peinzend aan.
‘Waarom ging u op zoek naar medicijnen en nam u nadien nog contact op met dokter Schuringa?’
De oude lijkschouwer keek verrast naar hem op.
‘Voor alle zekerheid.’
De Cock kneep zijn wenkbrauwen samen.
‘Die zekerheid had u niet?’
Den Koninghe verschoof iets op zijn stoel.
‘Dat wel,’ sprak hij knikkend. ‘Die zekerheid had ik wel. Ik heb geen moment aan de ware doodsoorzaak van Zadok van Zoelen getwijfeld… een acute hartstilstand. Ik heb het lichaam nog onderzocht. Er waren geen sporen van uiterlijk geweld. Ik vond alleen aan de rechteronderarm een punctieplekje met daaromheen een kleine rode zwelling.’
De Cock hield zijn hoofd iets scheef.
‘Een punctieplekje?’ herhaalde hij vragend.
Den Koninghe knikte.
‘Als bij een insectenbeet.’
Toen dokter Den Koninghe was vertrokken, keek Vledder zijn oudere collega grijnzend aan.
‘Tevreden? Of geloof je nog niet, dat Zadok van Zoelen een natuurlijke dood stierf?’
De Cock plukte nadenkend aan zijn onderlip.
‘Een insectenbeet,’ sprak hij toonloos. ‘In-sec-ten-beet.’ Hij proefde het woord op zijn tong.
Vledder lachte spottend.
‘Misschien had oom Zadok van Zoelen wel last van vlooien.’ De jonge rechercheur grinnikte vrolijk. ‘Zijn jou gevallen bekend dat iemand na een vlooienbeet overleed?’
De Cock negeerde de spot. Zijn gezicht stond ernstig.
‘Wladimir Wiardibotjov stond bekend als gebruiker?’
Vledder knikte.
‘Niet als dealer. Hij is al een paar maal op straat gearresteerd… alleen met kleine hoeveelheden voor eigen gebruik.’
‘Wat gebruikt hij?’
‘Hij is steeds gepakt met heroïne.’
‘Hoe?’
‘Wat bedoel je?’
‘Hoe gebruikt Wladimir zijn heroïne?’
Vledder maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Dat heb ik niet gevraagd. Ik denk dat ze dat bij de narcoticabrigade ook niet weten.’
De Cock wreef over zijn kin.
‘Het zou mij niets verbazen als hij zich injecteerde.’
De ogen van Vledder werden groot.
‘Een punctieplekje,’ sprak hij hees. ‘Een punctieplekje van een injectienaald.’ Ineens verstarde zijn mond en zijn neusvleugels trilden. ‘Zadok van Zoelen stierf aan een hartverlamming.’ Het klonk als een vloek.
De Cock stond lachend op, slofte naar de kapstok en trok zijn regenjas aan.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga je heen?’
De Cock schoof zijn oude hoedje op zijn hoofd.
‘Wat dacht je?’
‘Geen idee.’
Over het brede gezicht van de grijze speurder gleed een grijns.
‘Naar Smalle Lowietje. Mijn droge keel dorst naar een cognackie.’
Lowietje, vanwege zijn geringe borstomvang in het wereldje van de penoze meestal Smalle Lowietje genoemd, begroette de beide rechercheurs uitbundig.
‘Zo, zo,’ riep hij handenwrijvend, ‘ik ben blij dat ik jullie weer eens zie.’ Hij blikte naar De Cock op. Zijn spichtig muizensmoeltje glom van genegenheid. ‘Alles goed? Is het erg druk aan de Kit? Je bent zo lang weggebleven. Ik dacht werkelijk dat je de weg naar mijn etablissement niet meer kon vinden.’
De Cock grinnikte.
‘Blindelings. Ik ga gewoon op de lucht af.’
Smalle Lowietje lachte.
‘Vieze luchtjes genoeg hier op de Wallen,’ snierde hij. ‘Wolken. Elke hoer haar eigen parfum. Als je sommige bordelen binnenstapt, lijkt het alsof je tegen een muur op loopt.’
De Cock keek hem schalks aan.
‘Kom je nog wel eens in een bordeel?’
Op het muizensmoeltje van de tengere caféhouder kwam een olijke grijns. ‘Business… louter business.’ De grijns vergleed in een gulle lach. ‘Kom,’ riep hij vrolijk. ‘Ik zal eens inschenken.’
Aalglad dook hij onder de tapkast en haalde met een blik van opperste verrukking een fles fraaie cognac Napoleon tevoorschijn. Hij tikte op het etiket. ‘Op het fust voor jou aan de engeltjes gevoerd.’ Hij grinnikte. ‘Zo noemen de Franse wijnboeren dat als tijdens het lageren een deel van de alcohol vervliegt.’
De Cock lachte.
‘Dan vliegen er in de hemel inmiddels heel wat bezopen engeltjes rond.’
Smalle Lowietje gniffelde.
‘Kan dat… bezopen engeltjes?’
De oude rechercheur antwoordde niet. Hij keek keek toe hoe Smalle Lowietje de fles ontkurkte en inschonk. De wijze waarop de caféhouder drie diepbolle glazen vulde, getuigde van routine en vakmanschap. ‘Proost,’ riep hij luid, ‘op alle kinderen van dorstige ouders.’
De Cock nam de oude toost niet over. Hij pakte zijn glas op, schommelde het zachtjes in de hand, bracht het naar zijn neus en snoof. Op zijn breed gezicht vol groeven kwam een glans van vervoering. Omzichtig nam hij daarna een slokje en liet het vocht genietend door zijn dorstige keel glijden.
De grijze speurder knikte de tengere caféhouder met gesloten ogen toe. ‘Er zijn momenten, Lowie,’ sprak hij gedragen, ‘dat zelfs door het duistere leven van een rechercheur een lichtend zonnestraaltje schiet… zo’n moment is nu.’
Smalle Lowietje keek hem bewonderend aan.
‘Voor een politieman, De Cock… kun je soms mooie dingen zeggen.’
De grijze speurder knikte met een strak gezicht.
‘Dat heb ik van mijn oude moeder. Ze heeft een poëtische ziel.’ Hij zette zijn glas terug op de tap en boog zich vertrouwelijk iets voorover.
‘Wat weet jij van oud zilver?’
Smalle Lowietje glimlachte.
‘Alles… bijna alles.’
‘Dat is veel.’
Smalle Lowietje knikte traag.