Выбрать главу

‘Er wordt mij hier nog wel eens iets aangeboden,’ sprak hij gedempt. ‘En als je niet voldoende sjoege hebt… doe je algauw een miskoop.’

‘Is jou kortgeleden nog iets aangeboden?’

Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.

‘Waarom vraag je dat?’

De Cock nam nog een slok van zijn cognac.

‘Ik ben op zoek naar een verzameling… een kostbare verzameling antieke zilveren gebruiksvoorwerpen.’

Smalle Lowietje keek hem fronsend aan.

‘De verzameling van oom Zadok?’

De Cock reageerde verrast.

‘Hoe kom je daarbij?’

De caféhouder zuchtte.

‘Ik hoorde dat hij vorige week dood in zijn woning is aangetroffen.’

‘Van wie… van wie hoorde je dat?’

Smalle Lowietje glimlachte.

‘Onze tamtam werkt nog steeds prima.’

‘Kende jij oom Zadok?’

De caféhouder knikte nadrukkelijk.

‘Ik ben vaak bij hem thuis geweest… aan de Keizersgracht. Als ik een leuk dingetje had, dan bracht ik het hem. Oom Zadok keek nooit zo nauw. Als ik hem wat aanbood, dan kocht hij het… ook al wist hij dat het jatwerk was.’

5

Door de kleine trotse caféhouder hartelijk nagewuifd, verlieten de beide rechercheurs op de Achterburgwal het etablissement van Smalle Lowietje. De warmte van de cognac gloeide in hun aderen.

Het regende weer een beetje, een fijne miezerige motregen. De oude iepen aan de wallenkant dropen en het schaarse licht van de lantaarns deed de gladde straatsteentjes glimmen. Over het troebele water van de gracht hingen nevelige sluiers.

Ondanks het wat trieste weer was het toch aardig druk op de Wallen. De seksbusiness was in vol bedrijf. In het barmhartige roodroze licht toonden de uitgestalde hoertjes hun lijflijke bekoorlijkheden. Geen raam was onbezet. Bij een etalage met twee, sinds kort uit het Verre Oosten geïmporteerde, exotische schoonheden stonden zelfs mannen in de rij.

De Cock blikte om zich heen. Hoewel de oude rechercheur al tientallen jaren in de rosse buurt opereerde, bezag hij het gehele seksbedrijf nog steeds met enige bevreemding. Zijn puriteinse ziel bleek na al die jaren nog niet flexibel genoeg om het zonder het nodige voorbehoud te aanvaarden.

De Cock liep de rij hunkerende mannen voorbij, trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn oude hoedje naar voren. Hij keek opzij naar Vledder, die rustig naast hem voortslenterde.

‘Ik ben toch niet zo blij met dat verhaal van Smalle Lowietje,’ sprak hij somber.

De jonge rechercheur keek hem niet-begrijpend aan. ‘Hoe bedoel je?’

De Cock gebaarde voor zich uit. ‘Als oom Zadok bij het doen van zijn aankopen van antiek zilver het inderdaad niet zo nauw nam en ook jatmous… gestolen voorwerpen… aanvaardde, dan wordt de kring van verdachten wel erg groot.’

Vledder glimlachte. ‘Je bedoelt… als oom Zadok van Zoelen van Smalle Lowietje gestolen goed kocht… er vermoedelijk ook andere louche figuren bij hem aan de Keizersgracht over de vloer kwamen… louche figuren, met wie hij zaken deed en die zijn verzameling kenden.’

De Cock knikte. ‘Het feit dat de tamtam wist, dat oom Zadok vorige week dood in zijn woning aan de Keizersgracht werd aangetroffen, geeft mij toch te denken. Het houdt in, dat er in penozekringen over de dood van oom Zadok is gesproken.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Dat behoeft toch niet te betekenen,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat de diefstal van het antieke zilver ook door iemand uit de penoze werd gepleegd?’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘De dood van Zadok van Zoelen kan op allerlei manieren zijn uitgelekt en in penozekringen bekend zijn geworden.’ Over zijn breed gezicht gleed een glimlach. ‘En dat de jongens dan ook even de zilververzameling van oom Zadok ter sprake brengen en aan een mogelijke buit van zo rond één miljoen denken, is volkomen begrijpelijk.’

‘Smalle Lowietje zegt dat aan hem nog geen zilver is aangeboden.’

De Cock schoof zijn onderlip naar voren. ‘Dat zal voorlopig ook wel niet gebeuren.’

‘Waarom niet?’

‘Tenzij men direct geld nodig heeft… maar bij diefstal van kunstschatten is het gebruikelijk, dat men de zaak eerst een poosje laat bekoelen.’

Bij de Stormsteeg sloegen ze linksaf. Via de Lange Niezel bereikten ze de Warmoesstraat. Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, begon Jan Kusters achter de balie met zijn armen te zwaaien.

De Cock liep traag op hem toe. ‘Wat heb je nu weer?’ riep hij geprikkeld.

De wachtcommandant zwaaide opnieuw. ‘Ik ben al zeker tien minuten bezig om een van jullie te pakken te krijgen. Waar zat je?’

‘Dat gaat je niets aan.’

Jan Kusters duwde hem een briefje in de hand. ‘Ga daar onmiddellijk heen. Twee jonge dienders vragen om assistentie van de recherche.’ De wachtcommandant struikelde bijna over zijn eigen woorden. ‘Ze zijn bij een lijkvinding en vertrouwen het niet.’

De Cock keek hem spottend aan. ‘Wat vertrouwen ze niet… het lijk?’

‘Barst.’

Vledder reed hun Golf van de steiger de Oudebrugsteeg in. Hij keek opzij naar De Cock.

‘Wat staat er op het briefje?’

De oude rechercheur pakte het briefje van de wachtcommandant uit het borstzakje van zijn colbert, streek het verkreukelde blocnotevelletje op zijn knie glad en bescheen het met zijn zaklantaarn.

‘Prinsengracht zeventien-dertien,’ las hij hardop.

‘Dat is bij de Westermarkt.’

De Cock grinnikte. ‘Het zou mij niets verbazen,’ reageerde hij gelaten. ‘In de omgeving van die oude Westertoren is altijd wat aan de hand.’

Toen ze luttele minuten later vanaf de Westermarkt de Prinsengracht op reden, zagen ze midden op de brug van de Leliegracht een politiewagen staan. Op de achterbank, in het verlichte interieur, zat een jongeman. Naast het rechterportier stond een jonge diender.

Vledder bracht de Golf pal achter de politiewagen tot stilstand. De beide rechercheurs stapten uit.

De jonge diender liep op De Cock toe en wees naar de jongeman op de achterbank. ‘We hebben hem maar zo lang vastgehouden,’ legde hij uit, ‘dan kunt u zelf nog even met hem praten. Hij is een neef van de dode man. Hij heeft het lijk van zijn oom ontdekt en de politie gewaarschuwd.’ Hij draaide zich half om en gebaarde naar een statig pand op de gracht. ‘Mijn collega is boven. We durfden het dit keer niet aan om de recherche er buiten te houden.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wanneer,’ vroeg hij met enige achterdocht, ‘hielden jullie er de recherche dan wel buiten?’

De jonge diender schoof zijn pet iets naar achteren.

‘Vorige week… een geval op de Keizersgracht… een dode man in zijn woning. Een al wat oudere man… ene Zadok van Zoelen… niets bijzonders… een gewone hartverlamming. Dat zei de dokter ook. Daarom hebben wij de recherche er toen maar buiten gehouden.’

De Cock hield zijn hoofd iets schuin. ‘En?’

De jonge diender grijnsde. ‘Het is precies hetzelfde. Het lijkt exact op die lijkvinding vorige week op de Keizersgracht. Dezelfde omstandigheden.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘En volgens mij is er ook dit keer niets aan de hand… gewoon… een natuurlijke dood.’

‘Wat zegt de dokter ervan?’

De jonge diender zuchtte. ‘Die is nog niet geweest. We hebben hem via de wachtcommandant wel laten waarschuwen… gelijk met de recherche.’

De Cock legde vertrouwelijk zijn rechterhand op de brede schouder van de jonge diender. ‘Eén ding begrijp ik niet,’ sprak hij vriendelijk, ‘vorige week… op de Keizersgracht… bij die Zadok van Zoelen… achtten jullie de komst van de recherche niet nodig. Nu wel. Wat is dan het verschil?’

De jonge diender schudde zijn hoofd. ‘Er is geen verschil… totaal geen verschil… en juist omdat er geen verschil is… vertrouwen we het niet.’ Hij wees wat geagiteerd omhoog naar het statige grachtenpand. ‘Ziet u, ook die vent daar ligt in zo’n mallotige maillot.’