Выбрать главу

“Kan uw man u niet tegen die stalker beschermen?”

Ze schudde haar hoofd.

“Ik heb geen man. Ik ben weduwe. Mijn man is een jaar geleden overleden.”

De Cock glimlachte.

“Een treurende weduwe.”

Ze schudde resoluut haar hoofd.

“Ik heb om zijn dood geen traan gelaten. Om het u eerlijk te zeggen…het kwam mij wel goed uit.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Het…eh, het kwam u wel goed uit?”

vroeg hij niet-begrijpend. Ze knikte.

“Ik keek er echt al een tijdje verlangend naar uit dat hij door Onze-Lieve-Heer uit dit aardse tranendal zou worden getild.”

De Cock keek haar schuins aan.

“Uw uitlatingen,” sprak hij rustig, “schreeuwen om een nadere uitleg.”

“Dat begrijp ik.”

Ze stak de oude rechercheur formeel haar rechterhand toe.

“Laat ik mij eerst aan u voorstellen,” sprak ze vriendelijk.

“Mijn naam is Charlotte…Charlotte van Hoogendoorn. Dat is mijn meisjesnaam en die gebruik ik weer sinds de dood van mijn echtgenoot…een man die ruim vierenveertig jaar ouder was dan ik.”

De Cock keek haar verrast aan.

“Vierenveertig jaar,” reageerde hij gespeeld verbijsterd. Charlotte van Hoogendoorn toonde hem een beminnelijke glimlach.

“Ja, vierenveertig jaar ouder. Mijn bejaarde echtgenoot Karel van Velzen was een charmante man. Hij zei dat hij van mij hield en hij was niet onvermogend.”

“En dat gaf de doorslag?”

Charlotte keek even naar De Cock op.

“Uw botte vraag getuigt niet van veel tact,” sprak ze waardig.

“Maar ik begrijp dat u zo reageert. Zeker. U hebt gelijk. Dat laatste gaf de doorslag.”

De Cock glimlachte.

“U bent dus geen treurende maar een rijke weduwe?”

Het gezicht van Charlotte versomberde.

“Rijk?”

Er gleed een droeve glimlach om haar lippen.

“Ik heb een ondeugd. Ik word onweerstaanbaar aangelokt door het casino.”

“Een ondeugd…gokverslaafd?”

Charlotte trok haar schouders op.

“Wat is een vrouw zonder ondeugd?”

De Cock plooide zijn lippen in een tuitje.

“Een vrouw zonder ondeugd? Voor mij een trouwe, lieve, onbaatzuchtige echtgenote.”

“Saai.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Al meer dan dertig jaar,” sprak hij vroJijk, “ben ik met zo’n saaie, maar o zo lieve, trouwe en onbaatzuchtige vrouw getrouwd en er is nog geen sleets plekje in ons huwelijk te bekennen.”

Charlotte zuchtte omstandig.

“Ik ben aan een nieuwe verovering toe.”

De Cock keek haar vaderlijk aan.

“Een charmante oudere heer, vol adoratie en liefst niet onvermogend?”

Charlotte grijnsde.

“Geraden.”

“Al iets op het oog?”

Over het gezicht van de jonge weduwe gleed een smartelijke trek.

“Vandaar mijn aangifte tegen die stalker.”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Dat begrijp ik niet.”

Charlotte van Hoogendoorn zuchtte en rechtte haar rug.

“Ik heb enige tijd een verhouding gehad met Boris van der Putten. Toen ik hem leerde kennen droeg hij dure maatkostuums, reed in een glanzende Ferrari en deed zich voor als een man die wel iets te verteren had.”

Ze gleed met haar vingers door haar glanzende kastanjebruine haren.

“Het was allemaal show…show van een ijdeltuit, een dandy, een snob. Vriendinnen waarschuwden me dat zijn bankrekening niets voorstelt.”

De Cock sloeg zijn handen ineen.

“Toen verdween uw belangstelling voor Boris,” sprak hij spottend, “snel als sneeuw voor de zon.”

Charlotte schudde haar hoofd.

“Het was niet alleen zijn financieel onvermogen of zijn lege bankrekening. Hij bleek ook als man een onuitstaanbare kwast. Toen ik de verhouding verbrak, accepteerde hij dat niet. Het idee dat ik hem zonder meer terzijde schoof, was voor hem onverteerbaar.”

“Toen begon het stalken?”

Charlotte reageerde ongewoon fel.

“Precies. Toen begon het gelazer. Overal dook hij op. Bovendien bleek hij ziekelijk jaloers. Wanneer een andere man in mijn nabijheid was, ging hij hem te lijf. Ik heb helse taferelen met die vent meegemaakt. Om me te beschermen heb ik me een paar maal door een amateur-bokser laten begeleiden. Ook die man viel hij lastig. Maar de volgende morgen stond Boris met twee blauwe ogen en een gezwollen kaak weer voor mijn huisdeur.”

De Cock grinnikte.

“Boris van der Putten mag dan geen behoorlijke bankrekening hebben, hij is wel een doordouwer.”

Charlotte leunde iets achterover.

“Rechercheur De Cock,” sprak ze gedragen, “u moet mijn aangifte wel ernstig nemen. Volgens mij vormt die Boris van der Putten een gevaar…niet alleen voor mij, maar ook voor Charles de Rusconie.”

De Cock keek haar vragend aan.

“Wie is Charles de Rusconie?”

Charlottes gezicht ontspande en haar ogen kregen een guitige blik.

“Een lieve, aardige, charmante oudere man, die zich tot nu toe zo diep in het zakendoen heeft ondergedompeld, dat hij geen oog en tijd had voor vrouwen en daarom maar vrijgezel is gebleven.”

De Cock schoof zijn onderlip iets naar voren.

“Niet onbemiddeld?”

Hij maakte een afwerend gebaar.

“En dat bedoel ik niet sarcastisch.”

Charlotte van Hoogendoorn schudde haar hoofd.

“Charles drijft een groothandel in vrijetijdsartikelen. Van compleet ingerichte campers, caravans en tenten tot badpakken, ligstoelen en kinderbadjes. Zo gek kun je het niet bedenken of Charles kan het leveren.”

“En die Charles de Rusconie loopt gevaar?”

“Boris van der Putten is erachter gekomen dat Charles en ik belangstelling voor elkaar hebben. En dan druk ik mij bescheiden uit. We hebben al een paar maal samen in een landelijk hotel de nacht doorgebracht.”

“Dat weet Boris van der Putten?”

“Ja.”

“Hoe?”

Charlotte grinnikte vreugdeloos.

“Ik heb het hem niet verteld. Uiteraard niet. Ik denk dat hij ons op een avond is gevolgd. Een dag na mijn rendez-vous met Chartes belde hij mij op. Hij zei dat hij goed was geïnformeerd en raadde mij met klem aan om mijn verhouding met Charles de Rusconie onmiddellijk te beëindigden…zo niet…zei hij…dan vermoord ik hem.”

Ze keek met een bleek, strak gezicht naar De Cock.

“Dit is geen loze kreet of een vaag dreigement. Na alles wat ik met die man heb meegemaakt, zeg ik u: Boris van der Putten is tot een moord in staat.”

2

Nadat Charlotte van Hoogendoorn licht heupwiegend en door De Cock met volle bewondering nagestaard, de grote recherchekamer had verlaten, bekeek Vledder de twee portretten die de jonge vrouw ten behoeve van het rechercheonderzoek bij hem had achtergelaten. Hij hield de foto’s omhoog.

“Ze heeft,” zo meldde hij, “op de achterkant van de foto’s de naam van de betrokken heren genoteerd. Bij Charles de Rusconie, haar nieuwe verovering, heeft ze het adres vergeten.”

De Cock trok zijn schouders op.

“Dat is geen ramp. Dat adres is wel te achterhalen. Heb je genoteerd waar zij zelf woont?”

Vledder knikte.

“Brouwersgracht 1140. Dat is in een van die tot appartementen omgebouwde oude pakhuizen. Ik herinner me dat we er samen wel eens op bezoek zijn geweest voor een of andere affaire.”

De jonge rechercheur legde de foto’s voor zich op zijn bureau en bekeek ze aandachtig. Met een uitdrukking van afgrijzen tikte hij met zijn wijsvinger op een van de foto’s.

“Dat smoel van die Boris van der Putten,” gromde hij, “staat mij niet aan. Wat een kop. Om op te schieten. Hij is duidelijk het type van een patjepeeër, een gluiperd. Volgens mij is het een pure patser. Het straalt van zijn gezicht.”