Выбрать главу

Om zijn smalle lippen gleed een lichte grijns. 'Als… eh, als je het mij vraagt,' zei hij uiterst bedachtzaam, 'dan is er iemand bezig een kolossale grap met je uit te halen.' 'Een grap?'

'Ja.'

De Cock liet zich lui in zijn stoel achter zijn bureau zakken en keek in het nog jongensachtige gezicht van zijn sympathieke leerling.

'Zo, mijn vriend,' zei hij met een zweem van sarcasme, 'en wanneer wordt er verondersteld dat ik begin te lachen? Op het moment dat de grappige heer Brassel mij de humor van zijn briefje onthult of op het moment dat hij werkelijk een moord pleegt? Je zegt het maar.'

Vledder trok een verongelijkt gezicht. Hij was door de opmerking van De Cock kennelijk in zijn wiek geschoten. 'Het is zo onzinnig,' riep hij kriegel, 'volkomen dwaas! Het spijt me, De Cock, maar ik kan er echt de ernst niet van inzien.' Hij snoof verachtelijk. 'Zeg nou zelf, wie schrijft er nu zo'n briefje.

Zelfs al zou iemand het plan hebben opgevat om deze of gene om zeep te helpen, dan kondigt hij dat toch niet van tevoren aan? Dat doet niemand.'

De Cock keek hem aan. 'Niemand?'

'Nou ja, tenzij iemand stapelgek is.'

De Cock wreef met de rug van zijn hand langs zijn brede platte neus.

'En is hij dat?'

'Wat bedoel je?'

'Is Pierre Brassel stapelgek?'

Vledder zuchtte diep.

'Nee,' zei hij hoofdschuddend, 'nee, dat is hij nu juist niet. Tenminste, tijdens mijn onderzoek van vandaag is mij daar totaal niets van gebleken. Integendeel, de mensen met wie ik over hem sprak waren vrijwel unaniem van mening dat Pierre Bras-sel over een bijzonder goed stel hersens beschikt.' De Cock knikte.

'Dat is dan jammer,' zei hij wat weifelend, 'maar eerlijk gezegd, ik was er al bang voor.'

'Waarom?'

De Cock wreef met zijn hand langs zijn kin. 'Wel, als Pierre Brassel als een vriendelijke, goedaardige gek te boek had gestaan, was alles veel eenvoudiger. Dan belde ik nu nog de gemeentelijke dienst voor geestelijke hygiëne en vroeg de broeders beleefd vriend Pierre een poosje voor ons in observatie te houden. Maar zoals de zaken nu staan…' Hij maakte zijn zin niet af en krabde zich achter in de nek. 'Wat doet onze vriend eigenlijk voor de kost?' Vledder trok een stoel bij.

'Brassel drijft met zijn vader, al een bejaard man, ergens op de Keizersgracht een bescheiden accountantskantoor. De zaak staat zeer goed aangeschreven. Je weet wel, zo'n relikwie uit de vorige eeuw, een onwankelbaar monument van betrouwbare degelijkheid.' De Cock lachte.

'Dat noemt men gerenommeerd.' Vledder maakte een nonchalant gebaartje.

'Jij je zin,' zei hij gemelijk, 'een gerenommeerd kantoor dus, met een jongste bediende, een aankomende bediende en een schat van een secretaresse.'

'Oud?'

'Wie?'

'De secretaresse.'

'O, drieëntwintig jaar, met kastanjebruin haar, een matte teint, groen oplichtende ogen en een onweerstaanbaar kuiltje in haar linkerwang, of wacht even, nee, het was rechts, ja, rechterwang.' De Cock keek zijn jonge collega onderzoekend aan. 'Je hebt blijkbaar uitgebreid kennis met haar gemaakt.' Vledder grijnsde breed.

'Ja, in de valse hoedanigheid van aankomend ambtenaar van monumentenzorg, die het interieur van het oude grachtenhuis kwam inspecteren.'

'En heb je Brassel daar al ontmoet?'

Vledder schudde het hoofd.

'Dat heb ik vermeden. Toen de secretaresse mij uiteindelijk wilde aandienen heb ik mij verontschuldigd en ben snel weggegaan.' Hij glimlachte bij de herinnering. 'Het is een muf, oud kantoor, maar een secretaresse…' Hij maakte zijn zin niet af en staarde dromerig voor zich uit. De Cock tikte met zijn vinger op het bureau. 'Familiebetrekkingen?' 'Van wie?' vroeg Vledder afwezig. De Cock sprong op.

'Niet van de secretaresse,' riep hij geërgerd. Vledder slikte. De felle uitval van De Cock bracht hem tot de werkelijkheid terug. Hij pakte zijn blocnote met aantekeningen en las met monotone stem: 'Piet, of zoals hij zich meestal laat noemen, Pierre Brassel is, volgens vrouwelijke kwalificatie, een knappe jongeman. Hij is drieëndertig jaar oud. Hij heeft volgens mijn zegslieden zonder enige hapering het gymnasium doorlopen en daarna een opleiding gevolgd voor accountant. Na deze opleiding werd hij onmiddellijk opgenomen in de directie van het accountantskantoor. Hij is nu bijna vijf jaar getrouwd, heeft twee kinderen, een jongen en een meisje van respectievelijk drie en anderhalf jaar. Er zijn geen huiselijke strubbelingen bekend. Het gezin woont in een fraai huis, even buiten de grote stad, in Ouderkerk aan de Amstel, niet ver van de weg naar Schiphol. Het huis is bijna vrij van hypothecaire lasten. De financiële status van de familie is over het algemeen zeer bevredigend te noemen.' De Cock bromde. 'Al met al een gedegen burger.' Vledder knikte.

'Juist, een gedegen burger. Geen moordenaar of aspirant-moordenaar. Ik heb niets ten nadele van de goede man kunnen ontdekken. Hij heeft voor zover mij bekend ook niets op zijn kerfstok. In de politieregisters komt hij niet voor.' Hij stond van zijn stoel op en begon door de recherchekamer te stappen. Voor het bureau van De Cock bleef hij staan. 'Ik weet niet hoe jij erover denkt,' zei hij met een gebaar van ingehouden ongeduld, 'maar volgens mij hebben wij al veel te veel tijd aan dat idiote briefje verknoeid.' De Cock kauwde peinzend op zijn onderlip. 'Ik hoop,' zei hij weifelend, 'ik hoop dat je gelijk krijgt. Laten we in ieder geval de komst van die Pierre Brassel afwachten. Het is nog maar drie minuten voor acht.'

3

De Cock hield de tijd nauwlettend in het oog. Hij merkte dat het voortdurend opkijken naar de grote elektrische klok in de recherchekamer iets dwangmatigs had. Hij wist niet hoe het kwam. Telkens opnieuw dwaalde zijn blik naar die traag voortglijdende secondewijzer. Hij kon het eenvoudig niet laten. Gedreven door datzelfde onberedeneerde gevoel had hij al een uur van tevoren de klok aan de hand van de telefonische tijdmelding gecontroleerd en ook zijn horloge gelijk gezet. Om de een of andere duistere reden had hij de stellige overtuiging dat de tijd belangrijk was; belangrijk voor Pierre Brassel. Een paar seconden voor acht uur klonken er voetstappen in de lange smalle gang naar de recherchekamer en even daarna verscheen op het geribde glas van de deur een onduidelijk schaduwbeeld.

De beide rechercheurs keken zwijgend toe. Vledder wat wrevelig. De Cock vol gespannen verwachting. Een arm van het schaduwbeeld ging omhoog en tikte zachtjes tegen het glas. De Cock riep: 'Binnen.'

Na een korte aarzeling ging de deur open en een lange, magere, niet onknappe man, stapte binnen. De eerste indruk was wat verwarrend. Zijn verschijnen had iets dualistisch, als een protestants diaken op een doordeweekse dag. Hij droeg een lange, sombere donkere jas, maar de parelgrijze das die er nonchalant bovenuit bolde, gaf aan zijn voorkomen toch ook iets zwierigs, iets werelds. Wat verder aan hem opviel was een hoog voorhoofd dat door een al wat terugwijkende haardos nog een extra accentje kreeg. Om zijn wat weke mond met smalle lippen speelde een haast spottende grijns.

'Ik heb een afspraak,' zei hij met een wat volle aa, 'een afspraak om acht uur.' Hij wierp een blik op de grote elektrische klok aan de muur. 'Ik zie tot mijn genoegen dat ik precies op tijd ben. Mijn naam is… Pierre Brassel.' Hij annonceerde zichzelf als een conferencier het volgende nummer. De Cock keek hem enige ogenblikken onderzoekend aan en trachtte de verwarrende impressie die de bezoeker op hem had gemaakt te analyseren. Het lukte niet. De verwarring bleef. Traag stak hij hem een hand toe. 'De Cock,' zei hij wat afwezig, 'De Cock met ceeooceekaa.' Hij wees naar zijn jonge collega. 'En dat is rechercheur Vledder, mijn onvolprezen hulp.' Pierre Brassel grijnsde opnieuw en De Cock bood hem een stoel voor zijn bureau aan.

De eerste schermutselingen verliepen in een rustige sfeer. Het was aanvankelijk niet meer dan een wederzijds aftasten in een vriendelijk nietszeggend woordenspel, volgepropt met uitgesleten beleefdheidsfrasen. Er kwam pas enige emotie, toen de jonge Vledder losjes opmerkte dat de recherche eigenlijk geen tijd had voor grappige briefjes en dat de politie echt niet behoorde tot de instellingen, gesticht ter bevordering van de publieke vermakelijkheid. Daarvoor, zo meende hij, waren andere instanties. De opmerking trof doel.