Выбрать главу

’Had, u zei had. Dat is verleden tijd.’

De oude rechercheur knikte.

’U hebt goed geluisterd,’ sprak hij gelaten. ’Uw conclusie is juist. Uw man is overleden. Iemand stak hem een ponjaard tussen zijn ribben.’

Zijn stem klonk harder dan zijn bedoeling was.

De mond van mevrouw Cooperbrander zakte open. Het duurde even voor de mededeling bezit van haar nam. Toen sperde ze haar groene ogen.

’Robert,’ sprak ze bits. ’Het was Robert, Robert Finken. Een jongen met ontembare driften. Henry had vanavond een afspraak met hem.’

7

Rechercheur De Cock stapte de volgende morgen op het drukke Stationsplein redelijk verkreukeld uit een overvolle tramtrein van lijn dertien en sjokte te midden van een stroom haastige reizigers naar het brede trottoir van het Damrak. De voor begin november te vroeg gestarte winter had in de nacht schuchter een paar stappen terug gedaan. Een waterig zonnetje, geklemd tussen grillige stapelwolken, zette de oude geveltjes aan het water van het Damrak in een flets gelig licht. Het deed wat onwezenlijk aan, alsof de grote Regisseur voor de scène van de dag een verkeerde belichting had gekozen. Ook de oude beurs van Berlage had in het vale licht een vreemde uitstraling. Bij de Oudebrugsteeg stak De Cock voor een aanstormende tramtrein van lijn negen in een strakke looppas de rijbaan van het Damrak over. Een knap jong hoertje, komend vanuit de Lange Niezel, wuifde vrolijk lachend in zijn richting. De Cock in draf was een komisch gezicht. De oude rechercheur nam hijgend, doch beleefd zijn hoedje voor haar af.

Bij de ingang van de schippersbeurs keek hij even links omhoog naar de oude gevelspreuk De Cost gaet voor de Baet uit en stapte verderop links de Warmoesstraat in.

In de hal van het politiebureau blikte hij glimlachend naar Jan Kusters achter de balie. Met een stotterend oui-oui, brede armgebaren en diepe zuchten stond de wachtcommandant een kakelend groepje Franse toeristen te woord. Een moment overwoog De Cock om hem bij te staan, maar realiseerde zich bijtijds dat ook zijn kennis van de Franse taal voor een adequate hulp ontoereikend was. Grijnzend besteeg hij de trappen naar de tweede etage.

Toen hij de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn computer. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten over de toetsen. Toen Vledder zijn oude collega in het oog kreeg, liet hij zijn vingers rusten.

’Je bent laat,’ riep hij bestraffend.

De Cock wierp zijn oude hoedje missend naar de kapstok en wurmde zich uit zijn regenjas. Daarna raapte hij zijn hoedje van de vloer, hing het aan een haak en liep op Vledder toe. ’Wat zei je?’ vroeg hij lachend.

’Je bent laat.’

De Cock wees naar de grote klok boven de toegangsdeur. ’Je hebt gelijk,’ sprak hij toegevend. ’Laat, exact één uur en dertien minuten.’ Hij grinnikte. ’En ik voel mij niet eens schuldig.’ Vledder bromde.

’Commissaris Buitendam was hier vanmorgen om negen uur al aan mijn bureau.’

De Cock gniffelde.

’Dat is geen kunst,’ sprak hij minachtend. ’Zolang ik hem ken, doet de commissaris ’s avonds en ’s nachts geen onderzoeken. Dat laat hij aan ons over. Zelf ligt hij elke dag voor tienen in zijn bed.’

Het gezicht van Vledder betrok.

’Hij was woedend.’

’De commissaris?’

’Ja.’

’Waarover?’

Vledder trok zijn schouders op.

’Dat heeft hij mij niet gezegd, maar zijn gezicht stond op zeven dagen storm. Waar is De Cock, vroeg hij briesend. Ik wees naar de lege stoel achter jouw bureau.’

’En toen?’

’Hij riep dat je onmiddellijk bij hem moest komen en stormde toen dreunend de kamer af.’

De Cock trok een grijns.

’Dat ”onmiddellijk”,’ sprak hij achteloos, ’kan hij voorlopig even vergeten. Ik wacht wel tot zijn woede wat is bekoeld. Bovendien snap ik niet wat Buitendam nu weer heeft te mekkeren.’ De oude rechercheur nam achter zijn bureau plaats. ’Weet je al iets meer over die jongen met zijn ontembare driften?’ ’Robert Finken?’

’Zo noemde mevrouw Cooperbrander hem toch?’

Vledder glimlachte.

’Ik ben eens de biecht gaan afnemen bij een vriend van mij, een bekend sportjournalist, die bijna al onze sporthelden van nabij kent.’

’En?’

’Robert Finken is volgens mijn vriend een fortuinjager, voortdurend op zoek naar mogelijkheden en middelen om aan geld te komen. Veel geld. Hij leerde Vera de Koning op de tennisbaan kennen, trouwde met haar, maar toen hij erachter kwam dat na de dood van de oude De Koning van het fortuin van de familie weinig was overgebleven, verliet hij haar en drong op een scheiding aan.’

De Cock knikte.

’Dat beeld klopt wel. Mevrouw Cooperbrander vertelde ons gisteravond dat Robert Finken de Broederschap van het Kruis had voorgesteld om hem in ruil voor wat shirtreclame te sponsoren. Dat was volgens haar de basis van het gesprek dat haar man, als de belangrijkste tempelier van de broederschap, met Robert Finken zou voeren. Zijn vader, Frederik Finken, had, zo meende zij van haar man begrepen te hebben, in de boezem van de broederschap over die mogelijke sponsoring al voorbesprekingen gevoerd. Het lijkt mij onzin: zo’n geheimzinnige broederschap zal nooit aan sponsoring doen, maar goed.’ De Cock grinnikte.

’Die Frederik Finken maakte op mij ook geen betrouwbare indruk. Hij loog in ieder geval over zijn betrekkingen met het echtpaar De Lavaterne. Gabriëlle de Lavaterne was heel beslist, zij kende geen Frederik Finken. Ik betwijfel zelfs of hij ooit met Antonie de Lavaterne bevriend is geweest.’ Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

’Robert Finken was volgens mevrouw Cooperbrander geen lid van de Broederschap van het Kruis. Hij heeft in het verleden wel geprobeerd om net als zijn vader lid van de organisatie te worden, maar werd geweigerd.’

De jonge rechercheur beet op zijn onderlip.

’Zou Frederik Finken dat gesprek van zijn zoon met de tempelier Cooperbrander hebben gearrangeerd?’

’Dat lijkt mij heel aannemelijk.’

Vledder zuchtte.

’Maar of dat gesprek tussen Robert Finken en Henry Cooperbrander gisteravond ook werkelijk heeft plaatsgevonden, weten we niet. Ik vond in de keuken van de villa in Naarden twee omgespoelde wijnglazen. Ik neem niet aan dat de dode Henry Cooperbrander die glazen zelf naar de keuken heeft gebracht.’ De Cock krabde zich achter in zijn nek.

’Het heeft er veel van weg,’sprak hij somber, ’dat de laatste bezoeker van Henry Cooperbrander het ongewenst achtte dat zijn of haar vingerafdrukken in de Naardense villa werden aangetroffen.’ De oude rechercheur zweeg even.

’Vond jouw vriend de sportjournalist Robert Finken ook een man met ontembare driften?’

Vledder knikte traag.

’Ondanks zijn grote prestaties als wegrenner en schaatser is hij in sportkringen niet erg gezien. Mijn vriend sprak van een man met een kort lontje, een man die zijn driften niet beheerst en snel ontploft.’

De Cock strekte zijn vinger naar de jonge rechercheur uit. ’En die via zijn vader, lid van de bloedraad, over een Ponjaard van het Kruis kon beschikken.’

Vledder trok zijn gezicht strak.

’Als Robert Finken die ponjaard bewust mee naar Naarden heeft genomen…’

Hij maakte zijn zin niet af.

De Cock keek hem schuins aan.

’Je bedoelt, voor het geval dat de tempelier Cooperbrander namens de broederschap afwijzend zou beslissen over een mogelijke sponsoring…’

Vledder knikte met een ernstig gezicht.

’Dan is er wettelijk gezien zelfs sprake van een voorbedachten rade.’

De Cock gromde.

’En is de dood van Henry Cooperbrander geen gevolg van een kort lontje, geen uiting van ontembare driften, maar een weloverwogen daad.’