Выбрать главу

’Een Oudhollands spreekwoord luidt: het zijn niet allen koks, die lange messen dragen.’

Er gleed een matte glimlach over haar lippen.

’Een goede vriendin adviseerde me om mijn probleem aan u voor te leggen.’

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

’Wat is uw probleem?’

Ze verschoof iets op haar stoel.

’Laat ik mij eerst even aan u voorstellen. Mijn naam is De Lavaterne, Gabriëlle de Lavaterne.’

De Cock keek haar bewonderend aan.

’Een mooie naam,’ sprak hij prijzend. ’Het klinkt mooier dan De Cock met ceeooceekaa.’

Gabriëlle zuchtte.

’Ik moet mijn naam, net als u, altijd uitgebreid spellen. Anders schrijft men het verkeerd. Ik ben er niet zo blij mee. Ik kreeg die naam door mijn huwelijk. Mijn meisjesnaam is De Vries. Heel simpel en oerdegelijk. Mijn man vindt De Vries verschrikkelijk. Daar zijn er volgens hem te veel van. Hij staat erop dat ik mij mevrouw De Lavaterne noem.’

’Uw man heeft gelijk.’

Gabriëlle reageerde plotseling fel.

’Hij heeft altijd gelijk,’ sprak ze met enige stemverheffing. ’Hij kan zich eenvoudigweg niet voorstellen dat iemand er een andere mening op na houdt dan hij, over welk onderwerp dan ook.’

De Cock beluisterde de toon. Haar woorden, zo proefde hij, waren gedrenkt in venijn.

’Uw probleem?’ vroeg hij kort en zakelijk.

’Mijn man.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

’Voor huwelijkse problemen bent u hier niet bij de juiste instantie.’

Gabriëlle schudde haar hoofd.

’Ik kom zijn vermissing melden.’

’Vermissing?’

De vrouw knikte.

’Mijn man is zeer punctueel. Op zich geen bezwaar. Maar hij verlangt die houding ook van anderen.’

’Van u?’

’Onder anderen.’

’Sinds wanneer wordt uw man vermist?’

De vrouw schoof de linkermouw van haar loden mantel iets terug en keek op haar horloge.

’Op dit moment, vijftien uur en achtentwintig minuten.’ De Cock keek haar verrast aan.

’Vijftien uur en achtentwintig minuten?’ herhaalde hij vragend.

Gabriëlle knikte.

’Antonie is altijd om exact zes uur thuis. Als onze staande klok in de hal slaat, komt hij binnen, dag in, dag uit, geen minuut eerder, geen minuut later.’

’Gisteren kwam hij niet?’

Gabriëlle schudde haar hoofd.

’Vanaf zes uur reken ik hem als vermist. Hij is ook vannacht niet thuisgekomen. In de zestien jaar dat ik nu het bed met hem deel, is dat nog nooit voorgekomen.’

’Hij heeft ook niet gebeld?’

’Nee.’

’Wat doet uw man?’

’U bedoelt welke werkzaamheden mijn man dagelijks verricht?’

’Precies.’

’Hij is bankier; werkt bij de IJsselsteinse Bank aan de Keizersgracht.’

’Hebt u daar al geïnformeerd?’

’Ik had zijn secretaresse aan de lijn. Hij is gisteren op de normale tijd van de bank weggegaan.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

’Waren er strubbelingen?’

’Waar?’

’Op de bank?’

Gabriëlle de Lavaterne zuchtte.

’Dat weet ik niet,’ antwoordde ze hoofdschuddend. ’Antonie spreekt thuis nooit over zijn werkzaamheden bij de bank. Ik heb wel eens geprobeerd om hem iets te ontlokken, maar ik stuitte dan steeds op een muur van onwil. Bankzaken vergen een strikte geheimhouding, is zijn stelling. Dat geldt ook voor mij.’ ’Tussen man en vrouw is dat ongebruikelijk.’

’Zeker.’

’Waren er strubbelingen tussen u beiden?’

’Ik zou liegen,’ sprak de vrouw nuchter, ’wanneer ik mijn huwelijk met Antonie als gelukkig kwalificeer. Antonie is een saaie man met weinig elan of allure. Wij verdragen elkaar. Veel meer kan ik er niet van zeggen.’

De Cock nam een kleine pauze voor het effect.

’U maakt zich wel zorgen,’ sprak hij gedragen, ’anders was u niet naar mij gekomen.’

Gabriëlle de Lavaterne keek naar hem op. Haar houding veranderde. De stugge onverzettelijkheid verdween. Haar onderlip begon te trillen en in haar ogen blonk een traan.

’Antonie is zo kwetsbaar,’ prevelde ze zacht. ’Daarom is hij zo accuraat. Die stiptheid is zijn enig houvast. Een verandering van levensritme kan hij beslist niet aan. Hij gruwt van variaties. Nu hij van een van zijn vaste gewoonten is afgeweken, ben ik bang. Er moet iets zijn gebeurd.’

’Een andere vrouw?’

’Antonie is geen man voor een slippertje,’ reageerde de vrouw furieus. ’Antonie is… eh, is… eh, te netjes voor een nacht met een andere vrouw.’

De Cock laste opnieuw een kleine pauze in. Hij wist dat zelfs de saaiste mannen plotseling wel elan en allure kunnen krijgen en zich doldriest in wilde avonturen storten. Maar dat zei hij haar niet.

’U bent ervan overtuigd,’ stelde hij simpel, ’dat hem iets is overkomen?’

Gabriëlle de Lavaterne opende het tasje op haar schoot en nam daaruit een foto van een kalende man van omstreeks vijftig jaar met een rond gezicht en een indrukwekkende zwarte snor. Ze reikte De Cock de foto aan.

’Dat is mijn man, Antonie Renardel de Lavaterne. U mag de foto gebruiken om hem te herkennen. Ik hoop dat dan zijn gezicht niet te erg is toegetakeld.’

De Cock keek haar scherp aan.

’Toegetakeld?’

Gabriëlle de Lavaterne knikte.

’Antonie,’ sprak ze zacht, ’is vermoord. Een andere uitleg is er niet.’

Toen Gabriëlle de Lavaterne uit de grote recherchekamer was verdwenen, kwam Vledder met een ruk uit zijn stoel overeind. ’Wat een pathos,’ riep hij verbolgen. ’Antonie is vermoord,’ imiteerde hij haar stem, ’een andere uitleg is er niet.’ De jonge rechercheur snoof.

’Die vent is gewoon een avondje wezen stappen, is een gezellig en gewillig wijf tegengekomen en heeft de nacht bij haar doorgebracht. Straks komt hij thuis met schuldbetuigingen en een verzoenend tuiltje bloemen.’

De Cock keek hem grinnikend aan.

’Dat is volgens jou de geijkte formule?’

Vledder knikte.

’Absoluut. Ik hoop niet dat ze echt denkt dat wij naar haar man gaan zoeken.’

’Niet?’

Vledder keek hem verrast aan.

’Wil jij hier iets aan doen?’

Zijn stem trilde van ongeloof.

De Cock maakte een schouderbeweging.

’We zouden eens met zijn secretaresse aan de IJsselsteinse Bank kunnen gaan praten.’

Vledder wuifde het voorstel weg.

’Ik wed dat Antonie Renardel de Lavaterne inmiddels al is thuisgekomen en met tranen in zijn ogen zweert dat het nooit meer zal gebeuren.’

De Cock glimlachte.

’En van dat gezond thuiskomen na het slippertje van haar man zal mevrouw De Lavaterne ons, zoals in dergelijke zaken gebruikelijk, uit valse schaamte geen melding doen.’ Vledder grijnsde.

’En zo blijven wij bij de recherche zitten met mappen vol vermiste personen.’

De Cock stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok. Vledder kwam hem na.

’Waar ga je heen?’

De Cock draaide zich half om.

’Naar de IJsselsteinse Bank.’

’Je wilt toch?’

Vledder maakte zijn zin niet af. De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde.

De jonge rechercheur rende terug en greep de hoorn. Het gesprek duurde maar een paar seconden. Hij maakte enige aantekeningen en liep met gebogen hoofd terug naar De Cock. ’Het was de wachtcommandant.’

’En?’

’In het souterrain van een huis aan de Herengracht ligt een lijk.’

’Moord?’

Vledder knikte.

’Tussen zijn schouderbladen steekt een dolk.’

2

Met Vledder aan het stuur reden ze met hun oude Golf van de houten steiger achter het politiebureau weg. De Cock trok rillend de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn oude hoedje tot op zijn oren.