Выбрать главу

De Cock keek in de richting van Vledder. Hij verwachtte van de jonge rechercheur enig commentaar op de woorden van de tempelier. Vledder boog zijn hoofd en zweeg.

De Cock leunde in zijn stoel achterover.

’Weet u iets van een vete tussen de tempeliers De Lavaterne en Cooperbrander?’ veranderde hij van onderwerp.

Andreas van Aerdenburg keek hem verbaasd aan.

’Een vete?’

De Cock knikte.

’Ontstaan na een verschil van mening over een transactie uit het verleden.’

Andreas van Aerdenburg trok zijn schouders op.

’Elke tempelier streeft ernaar om de beste te zijn, de machtigste connecties te bezitten, het meeste geld voor de broederschap te bemachtigen.’

’En daarbij worden onoorbare middelen niet geschuwd.’ Andreas van Aerdenburg reageerde fel.

’Is dat een vraag of een aantijging?’

De Cock glimlachte fijntjes.

’Beschouw het als een vraag.’

Andreas van Aerdenburg ademde diep.

’Een ieder kent de grenzen van zijn eigen geweten.’ ’Kent u de gewetensgrenzen van Antonie de Lavaterne en Henry Cooperbrander?’

Andreas van Aerdenburg antwoordde niet direct.

’Ik… eh,’ sprak hij weifelend, ’ik heb altijd het gevoel gehad dat Henry Cooperbrander meer ethiek in zijn functie weefde dan Antonie de Lavaterne.’

12

Vledder lachte vrolijk.

’Ik heb altijd al het gevoel gehad,’ imiteerde hij de stem van Andreas van Aerdenburg, ’dat Henry Cooperbrander meer ethiek in zijn functie weefde dan Antonie de Lavaterne.’ De Cock gniffelde.

’Dat is een galante manier om duidelijk te maken dat men iemand minder vertrouwt.’

Vledder knikte.

’Die Andreas van Aerdenburg lijkt mij een intelligente, sluwe man. Iemand op wie je weinig vat krijgt.’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

’Ik vind het vreemd dat hij niets wist van een vete tussen Henry Cooperbrander en Antonie de Lavaterne. Zoiets lekt na enige tijd toch uit?’

Vledder knikte.

’Dat blijft niet verborgen,’ stemde hij in. ’Wat mij overigens opvalt, hoe meer wij van die Antonie de Lavaterne te weten komen, des te meer wijkt hij af van het beeld dat zijn vrouw van hem schetste. Ik vraag mij af of Gabriëlle de Lavaterne tijdens hun huwelijk haar echtgenoot werkelijk zo slecht heeft doorgrond.’

De Cock glimlachte.

’Ik leid,’ reageerde hij spottend, ’al een lang en gelukkig huwelijk, toch ontdek ik bij mijn vrouw steeds opnieuw dingen die mij hogelijk verbazen.’

Hij veranderde van toon.

’In ieder geval,’ ging hij ernstig verder, ’heeft Gabriëlle ons niets verteld van de plannen die haar man had om haar te verlaten. Zij zei dat ze zich niet kon voorstellen dat haar introverte man een nacht met een andere vrouw zou doorbrengen. Daarvoor was hij te netjes.’

De oude rechercheur gniffelde.

’Het waren inderdaad geen nachten, maar woensdagmiddagen.’

Vledder boog zich iets naar voren.

’Begrijp jij dat Andreas van Aerdenburg echt bang is om te worden vermoord?’

De Cock knikte nadrukkelijk.

’De moordenaar heeft het duidelijk op de tempeliers van de broederschap gemunt. Ik kan mij voorstellen dat ook Theodorus Termunten zich na de moorden op zijn collega’s niet prettig voelt.’

’Kunnen we hen beschermen?’

De Cock trok zijn schouders op.

’Hoe?’ vroeg hij gemelijk. ’We kunnen hen moeilijk dag en nacht door een diender laten bewaken. Ik heb Andreas van Aerdenburg op het hart gedrukt om voorzichtig te zijn met afspraken. Veel meer kan ik niet doen.’

De oude rechercheur zweeg even.

’Ik sluit zelfs de mogelijkheid niet uit dat de moordenaar een tempelier is.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

’Een tempelier van de Broederschap van het Kruis?’ ’Ja.’

’Dat betekent in dit geval óf Andreas van Aerdenburg óf Theodorus Termunten.’

De Cock knikte.

’Ongetwijfeld heeft er een ernstige vete bestaan tussen Antonie de Lavaterne en Henry Cooperbrander. Gabriëlle de Lavaterne sprak over de angst van haar man en ook Blonde Sientje vertelt dat haar Antonie bang was voor een man van een geheim genootschap.’

Vledder knikte begrijpend.

’Henry Cooperbrander,’ sprak hij met een licht sarcasme, ’was na de moord op Antonie de Lavaterne voor jou dus een redelijke verdachte en daarom wilde jij die avond met alle geweld naar Naarden.’

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

’Wij vonden,’ ging hij docerend verder, ’ook Henry Cooperbrander met de Ponjaard van het Kruis vermoord. En daarbij verviel in feite de onderlinge vete als een motief voor de eerste moord.’ Vledder knikte.

’Zo dacht ik er ook over.’

De Cock staarde secondenlang voor zich uit.

’Wat ik mij nu afvraag,’ formuleerde hij voorzichtig, ’bestonden er, of bestaan er nog, tussen de tempeliers meer vetes van het kaliber Cooperbrander-De Lavaterne? Heeft een van de nog levende tempeliers een motief om zijn broeders naar het leven te staan?’

Vledder zuchtte.

’Ik vrees dat wij daar nooit achter komen. Ik verwacht dat die Theodorus Termunten eenzelfde stelling zal innemen als Andreas van Aerdenburg.’

’Je bedoelt dat hij zich niet over onderlinge tegenstelling zal uitlaten?’

’Precies. Die luitjes van de broederschap zijn allen net zo gesloten als grootmeester Vidocq.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

’Het zou kunnen betekenen dat geen enkele tempelier, nog in leven of dood, onbezoedeld is of was. Het zou mij niets verbazen als zij ook elkaar bespioneerden.’

Vledder grinnikte.

’Een fris stelletje.’

Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt. Nog voor Vledder ’binnen’ had kunnen roepen werd de deur geopend en dreunde Frederik Finken de kamer in. De panden van zijn fraaie zwarte regenjas wapperden en zijn witzijden sjaal hing slordig om zijn nek. Eerst toen hij bij het bureau van De Cock stond, nam hij zijn Eden-hoed af. Zijn gebruind gelaat zag vaal.

’Ze hebben Robert gearresteerd,’ sprak hij hees.

De Cock keek hem een tijdje onbewogen aan en wees toen naar de stoel naast zijn bureau.

’Ga zitten.’

Het klonk als een bevel.

Frederik Finken nam plaats. Zijn hoed op zijn knieën. ’Ze hebben vannacht mijn zoon Robert gearresteerd,’ herhaalde hij zwaar hijgend. ’Het waren rechercheurs van de politie uit de regio Gooi- en Vechtstreek. Robert wordt verdacht van de moord op Henry Cooperbrander.’

De Cock knikte traag.

’Dat hebben ze ons gemeld.’

Frederik Finken schudde zijn hoofd.

’Hij is onschuldig.’

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

’Dat zal moeten blijken.’

Frederik Finken legde zijn hand op de rechterarm van De Cock.

’Ik ken mijn eigen jongen toch,’ riep hij jammerend. ’Robert is geen lieverdje, echt niet. Hij is soms wat wild, onstuimig, maar moord…’

Hij maakte zijn zin niet af.

’U, meneer De Cock,’ vervolgde hij smekend, ’moet mij helpen om zijn onschuld te bewijzen.’

’Ik ben geen advocaat.’

Frederik Finken klemde zijn hand vaster om de arm van De Cock.

’U moet de ware dader van de moord vinden, zo snel mogelijk. Dan zullen die lui van Gooi- en Vechtstreek beseffen dat ze de verkeerde man hebben opgepakt.’

De Cock liet zijn hoofd iets zakken.

’Ik heb nog geen enkele aanwijzing in deze ingewikkelde zaak. Ik krijg ook geen enkele medewerking. De mensen die ik tot nu toe in mijn onderzoek heb gesproken, liegen of spreken halve waarheden.’

De oude rechercheur hief zijn hoofd weer op.

’Ook u hebt gelogen, heer Finken,’ sprak hij streng. ’U bent nooit bevriend geweest met Antonie de Lavaterne. U kent zijn vrouw Gabriëlle niet en u hebt haar niet, zoals aan mij beloofd, opgezocht om haar te vertellen dat haar man was vermoord.’ Frederik Finken liet de arm van De Cock los.