De Cock keek hem geschrokken aan.
’Dood?’
Vledder knikte.
’Met de Ponjaard van het Kruis in zijn rug.’
De Cock liet zijn blik door het fraaie vertrek dwalen. De meditatiekamer van de tempel van de Broederschap van het Kruis was stijlvol ingericht. De eikenhouten lambrisering in combinatie met diepe lederen fauteuils was rustgevend. Van het plafond kwam een zacht diffuus licht dat nergens stoorde. Het lijk van Andreas van Aerdenburg met trots rechtop in zijn rug een ponjaard, vormde in die statige ambiance een schrille dissonant.
Vledder keek hem van terzijde aan.
’Jouw waarschuwing heeft niet geholpen.’
De Cock negeerde de opmerking.
’Heb je de meute gewaarschuwd?’
Vledder knikte.
’Via de mobilofoon.’
’Wikkel jij het hier verder af?’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
’Ga jij weg?’
De Cock duimde over zijn rug.
’In een aangrenzend kamertje zit Theodorus Termunten. Hij is totaal overstuur, maar ik wil toch met hem praten.’ Vledder gebaarde om zich heen.
’Heb je nog wensen?’
De Cock knikte.
’Zorg ervoor dat Bram van Wielingen zijn werk als fotograaf goed doet en vraag aan Ben Kreuger van de dactyloscopische dienst of hij de ponjaard in de rug van Van Aerdenburg nu al op vingerafdrukken wil onderzoeken.’
De grijze speurder wees naar het lijk op de vloer.
’Volgens mij is hij nog niet zo lang dood. Ik schat nog geen uur. Er waren nog geen tekenen van lijkstijfheid. Vraag een schatting van dokter Den Koninghe. De lijkschouwer zal het vermoedelijk met mij eens zijn.’
Hij keek Vledder enige seconden zwijgend aan.
’En weet je wat dat betekent?’
Vledder knikte traag.
’Dat Robert Finken deze moord op Andreas van Aerdenburg niet gepleegd kan hebben. Hij zat vast bij de politie in de regio Gooi- en Vechtstreek.’
De Cock ging aan een tafeltje tegenover een gebogen Theodorus Termunten zitten. Toen de man bemerkte dat iemand in zijn nabijheid was, stond hij van zijn stoel op en deed een stap achteruit.
De Cock keek omhoog. In een omlijsting van lang grijs, bijna zilverwit haar, zag De Cock een lang ovaal gelaat met vele rimpels, een brede mond en een iets geprononceerde neus. De groene ogen, diep weggezonken in de kassen, stonden helder. Het lange gewaad dat de man droeg, gaf hem het aanzien van een bijbelse profeet. De Cock liet zijn blik naar de voeten van de tempelier dwalen en verwachtte sandalen. Die droeg hij. De Cock gebaarde naar de stoel.
’Gaat u weer zitten.’
De tempelier voldeed aan zijn verzoek.
’Wie bent u?’ vroeg hij.
De grijze speurder toonde zijn beminnelijkste glimlach. ’Mijn naam is De Cock. De Cock met ceeooceekaa. Ik ben rechercheur van politie en belast met het onderzoek naar de recente moorden op de tempeliers van de Broederschap van het Kruis.’
Theodorus Termunten tikte op zijn borst.
’Ik ben een tempelier, de oudste en nu nog de enige van onze broederschap. Een of andere fanaat is bezig ons uit te roeien.’ De Cock knikte instemmend.
’En die fanaat wil ik graag ontmaskeren.’
’Een nobel streven.’
De Cock glimlachte opnieuw.
’Of het zo nobel is, weet ik niet. Het is mijn vak, niet meer en niet minder.’
Hij zweeg even.
’U hebt de dode Andreas van Aerdenburg in de meditatiekamer van de tempel aangetroffen.’
Theodorus Termunten knikte.
’Ik schat zo’n half uur geleden.’
De Cock keek hem schuins aan.
’Hoe wist u dat u mij moest bellen?’
’Grootmeester Vidocq heeft mij uw telefoonnummer gegeven voor het geval ik iets zou ontdekken wat u zou kunnen helpen bij de oplossing van de moorden.’
De Cock knikte begrijpend.
’U woont hier in de tempel?’
Theodorus Termunten schudde zijn hoofd.
’Ik woon niet zo ver hier vandaan, vlak bij in de Kromme Mijdrechtstraat.’
’Waren er nog andere bezoekers in de tempel?’
’Het is geen tijd voor bijeenkomsten. De tempel is overdag meest verlaten. Een enkele keer komt de grootmeester met enkele broeders hier om te mediteren.’
’U hebt een sleutel?’
Theodorus Termunten knikte.
’Alle tempeliers hebben… hadden een sleutel.’
’Ook Andreas van Aerdenburg?’
’Zeker. Ook hij had van grootmeester Vidocq uw telefoonnummer gekregen. De grootmeester maakte zich grote zorgen om ons welzijn.’
’Wat kwam u in de tempel doen?’
’Andreas van Aerdenburg bezoeken.’
’Woont hij in de tempel?’
Theodorus Termunten schudde zijn hoofd.
’Andreas van Aerdenburg belde mij thuis op en vroeg of ik naar de tempel wilde komen.’
’Hij belde vanuit de tempel?’
Theodorus Termunten maakte een verontschuldigend gebaar. ’Dat weet ik niet,’ sprak hij jammerend. ’Het kan best zo zijn, maar ik heb niet gevraagd van waar hij belde. Ik heb zijn verzoek ingewilligd en ben onmiddellijk naar de tempel gegaan.’ ’En daar vond u hem in de meditatiekamer met een ponjaard in zijn rug?’
’Dat heb ik u al gezegd.’
’Hoeveel tijd is er naar uw schatting verlopen vanaf het moment dat hij u belde tot het moment dat u hem dood in de meditatiekamer vond?’
’Een half uurtje, drie kwartier. Misschien nog wel iets korter.’ ’Heeft Andreas van Aerdenburg u bij dat telefoongesprek gezegd waarover hij u wilde spreken?’
Theodorus Termunten knikte nadrukkelijk.
’Andreas van Aerdenburg zei dat hij wist wie de moorden op de tempeliers had gepleegd en wilde met mij overleggen wat ons verder te doen stond.’
De Cock boog zich met een ruk naar hem toe.
’Heeft hij een naam genoemd?’
’Hij deed nogal geheimzinnig, paniekerig, struikelde over zijn woorden.’
De Cock keek hem verward aan.
’Andreas van Aerdenburg kende de moordenaar?’
Zijn stem trilde van emotie.
’Dat zei hij.’
’Wie maakte een einde aan het telefoongesprek?’
Theodorus Termunten reageerde geprikkeld.
’Andreas van Aerdenburg. Hij brak plotseling af.’
Het gezicht van De Cock betrok.
’Andreas van Aerdenburg had mijn telefoonnummer,’ stelde hij streng. ’Waarom heeft hij míj niet gebeld?’
Theodorus Termunten gebaarde achter zich.
’Dat moet u hem vragen.’
De Cock zuchtte diep.
’Van hem kan ik geen antwoord meer verwachten.’
14
De Cock kwam uit zijn stoel omhoog. Met een vaag gevoel van wrevel keek hij op de grijze man neer. De verklaring van Theodorus Termunten had hem zo verbijsterd, dat zijn befaamde verhoortechniek stokte. Er kwamen geen nieuwe vragen meer bij hem op. Alleen herhalingen van hetgeen hij al wist. Het idee dat de oplossing van de moorden zo nabij was geweest, bezorgde hem een gevoel van onbehagen, van verslagenheid. ’Toen u bij de tempel kwam,’ vroeg hij vermoeid, ’had u toen een sleutel nodig om binnen te komen?’
Theodorus Termunten keek naar hem op en schudde zijn hoofd. ’De deur stond half open. Zoals gewoonlijk als er iemand in de tempel is.’
’De afspraak die u met Andreas van Aerdenburg maakte, gold de meditatiekamer?’
Theodorus Termunten knikte nadrukkelijk.
’Vanzelfsprekend. De meditatiekamer is de plek waar de tempeliers van onze broederschap elkaar gewoonlijk ontmoeten.’ De Cock ging weer tegenover hem zitten. Het gevoel van onbehagen en wrevel zakte langzaam uit hem weg. Hij begreep dat de man voor hem geen verwijt trof. Hij keek de laatste tempelier bezorgd aan.
’Kunt u uw woning in de Kromme Mijdrechtstraat goed afsluiten?’ vroeg hij vriendelijk.
Theodorus Termunten knikte.
’Sinds de gewelddadige dood van mijn broeders De Lavaterne en Cooperbrander heb ik twee grendels op mijn huisdeur laten aanbrengen. Voor de zekerheid. Ik ben altijd al een voorzichtig man geweest.’