Выбрать главу

’Het lijkt wel winter,’ gromde hij.

Vledder reageerde niet. Via de Oudebrugsteeg draaide hij rechts het Damrak op.

De Cock keek om zich heen. Het was ongewoon rustig op het brede trottoir. De anders zo drukke promenade was bijna geheel verlaten. Een voor begin november ongewone koudegolf hield de mensen in hun huizen. Na een kille verregende zomer leek het Hollandse klimaat ook een milde herfst over te slaan. De enkelen die zich in de kou op de straat waagden, waren dik gekleed. Ook het verkeer leek bevroren. Vledder raasde bijna ongehinderd met de Golf over de weg. De snelheid ergerde De Cock. Hij stootte zijn jonge collega met zijn elleboog aan. ’Je rijdt weer veel te hard,’ riep hij boven het geronk van de motor uit. ’Hoe vaak moet ik het je nog zeggen, dood is dood, daar veranderen wij beiden niets meer aan.’

Vledder gehoorzaamde gedwee en nam wat gas terug. ’Ik heb de wachtcommandant gevraagd,’ sprak hij rustig, ’om de meute voor ons te waarschuwen.’

De Cock blikte opzij.

’Weet je het nummer nog?’

Vledder knikte.

’Herengracht 1353.’

’Dat is voorbij de Rozengracht.’

’Ja.’

’Wist de wachtcommandant nog bijzonderheden?’ Vledder zwaaide met zijn rechterhand.

’De melding kwam van een vrouw die in het pand aan de gracht een soort conciërgefunctie heeft. Ze vond het lijk in de keuken.’ ’En de keuken is in het souterrain?’

Vledder glimlachte.

’Dat neem ik aan,’ sprak hij laconiek. ’Anders klopt de melding niet.’

In stille verbazing over het geringe verkeer in de oude stad reden ze een tijdlang zwijgend voort. Op de Herengracht, niet ver van de Oude Spiegelstraat, vond Vledder een parkeerplaatsje tussen de bomen aan de rand van het water. Ze stapten uit en slenterden verder de gracht af.

Nummer 1353 bleek een statig herenhuis met een fraaie trapgevel en twee blauwstenen stoeptreden naar een indrukwekkend bordes.

In de halfopen deur van het souterrain stond een jonge vrouw. Ze was gekleed in een lange zwarte mantel, die bijna tot haar enkels reikte. Op haar hoofd droeg ze een oranje wollen puntmuts met een kwast.

’Recherche?’ vroeg ze toen De Cock en Vledder naderbij stapten.

De grijze speurder bleef voor haar staan, nam even beleefd zijn hoedje voor haar af en knikte.

’Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ’De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ’En dat is Vledder. Wij zijn als rechercheurs verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.’

Hij zweeg even.

’U… eh, u hebt een moord gemeld?’

De vrouw knikte nadrukkelijk. De kwast van haar puntmuts danste in haar nek.

’Een kwartiertje geleden ongeveer. Hij ligt hier achter mij in de keuken.’

’U woont hier?’

De vrouw schudde haar hoofd.

’Hier woont niemand. Mevrouw De Koning, Vera de Koning, is weggetrokken. Sinds de dood van haar vader kon ze dit kapitale pand niet meer onderhouden. Ze heeft nog een kleine villa in het Gooi. Die heeft haar oude heer gelukkig niet verkwanseld.’

’Wat is uw functie hier?’

’Ik was als hulpje, interieurverzorgster, gezelschapsdame, in dienst bij Vera. Nu zij in het Gooi woont, houd ik het hier op haar verzoek een beetje bij, tot er een nieuwe eigenaar is.’ ’U hebt een sleutel?’

De jonge vrouw glimlachte.

’Ik heb alle sleutels van dit pand. Maar ik had die vanmorgen niet nodig. De deur hier van het souterrain bleek niet afgesloten. Ik dacht eerst aan een inbraak, maar ik kon aan geen enkele deur iets ontdekken wat daarop wees.’

’Toen bent u naar binnen gegaan?’

’Ja.’

’En vond een dode man?’

De jonge vrouw knikte.

’Het was wel even schrikken,’ sprak ze glimlachend. ’Toen ik beneden de keuken binnenstapte, struikelde ik bijna over die dode vent.’

’Hebt u zijn gezicht gezien?’

’Ja. Dik, bol, een beetje pafferig.’

’Kent u hem?’

De jonge vrouw schudde haar hoofd.

’Het is een vreemde vent, goed gekleed. Dat wel. Geen zwerver of een junk.’

’Hebt u enig vermoeden hoe hij hier binnen heeft kunnen komen zonder braak?’

De jonge vrouw trok haar schouders op.

’Misschien had hij een sleutel.’

’Kan dat?’

’Voor het geval dat een toekomstige koper het pand wil bezichtigen heeft makelaar Van Limburg een set sleutels van het pand.’

De Cock knikte begrijpend.

’Hebt u binnen iets aangeraakt?’

De jonge vrouw glimlachte.

’Ik heb een zwager bij de politie, Hans Rijpkema. Misschien kent u hem wel. Hij zegt altijd: als je iets geks tegenkomt, overal afblijven.’

De Cock gebaarde naar Vledder.

’Neem naam en adres van mevrouw op en noteer haar bevindingen.’

De oude rechercheur nam opnieuw even zijn hoedje voor de jonge vrouw af, zei dat hij collega Hans Rijpkema kende als een perfecte vent en ging langs haar heen het souterrain in. In de keuken, naast een groot ouderwets kolenfornuis van het merk Kupperbusch, lag op zijn buik een zwaargebouwde man. In zijn rug, tussen de schouderbladen stak een vreemd model ponjaard. De tweesnijdende kling was niet geheel in het lichaam gedrongen, maar stak nog ongeveer zeven centimeter boven de rug van het slachtoffer uit. Met de koperen scheiding tussen greep en kling leek het gedeelte van het wapen dat nog uit het lichaam stak op het symbolische kruis van het geloof. De Cock bleef even naar het vreemde silhouet kijken. Daarna hurkte hij bij de dode neer.

Er was maar weinig licht in het souterrain. Hij pakte zijn zaklantaarn uit de binnenzak van zijn colbert en bescheen de zijde van het gelaat van de dode dat zichtbaar was. Zijn lichaam schokte. Een scheut adrenaline golfde door zijn lijf. De oude rechercheur kwam kreunend uit zijn gehurkte houding omhoog, wierp nog een blik op het vreemde kruis van de ponjaard en riep: ’Vledder.’

De jonge rechercheur liep van de vrouw met wie hij sprak weg en kwam gehaast naar hem toe.

’Wat is er?’

De Cock scheen zwijgend in het dode gelaat.

Vledder hijgde.

’Allemachtig, dat is hem, Antonie Renardel de Lavaterne.’

Bram van Wielingen dreunde de keuken binnen en zette zijn aluminium koffertje op de vloer. De fotograaf keek De Cock glimlachend aan.

’Ga je je leven beteren?’ Hij blikte op zijn polshorloge. ’Zo’n mooie tijd, kwart voor tien. In de regel laat je mij midden in de nacht opdraven.’

De Cock gromde.

’Ik heb het tijdstip waarop men mij een lijk presenteert niet in de hand. Ik geniet zelf ook graag van een ongestoorde nachtrust.’

Bram van Wielingen blikte om zich heen.

’Wat een entourage,’ riep hij verwonderd. ’Dit lijkt wel een keuken uit de vorige eeuw. Mijn grootmoeder had zo’n oud Kupperbusch kolenfornuis.’

De fotograaf grinnikte bij de herinnering.

’Het oude mens kon er fantastisch mee overweg. Ze had het altijd behaaglijk warm en ik heb later nooit meer zulke lekkere soep gegeten als bij haar.’

Hij wees naar de dode.

’Weet je al wie hij is?’

De Cock knikte.

’Antonie Renardel de Lavaterne. Zijn vrouw kwam vanmorgen bij ons zijn vermissing melden.’

De oude rechercheur gebaarde naar de dolk in de rug van het slachtoffer.

’Ik wil een paar extra opnamen van die ponjaard. Zo’n model heb ik nooit eerder gezien.’

Bram van Wielingen keek naar het wapen en lachte. ’Die vent is aan het kruis gestorven,’ sprak hij geinig. De Cock keek de fotograaf bestraffend aan.

’Ik vind dat geen gepaste opmerking.’

De oude rechercheur draaide zich om. In de deuropening stond dokter Den Koninghe. Achter hem torenden twee onaandoenlijke broeders van de Geneeskundige Dienst met hun brancard. De Cock liep blij op Den Koninghe toe en schudde hem hartelijk de hand. Hij had een zwak voor de excentrieke dokter met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwart jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed. Al vroor het dat het kraakte, al vielen de mussen van de hitte dood van het dak, de oude lijkschouwer verscheen altijd in hetzelfde tenue.