Выбрать главу

Hij slenterde naar de kapstok, trok zijn duffelse jas aan en zette zijn oude vilten hoed op.

Vledder kwam naar hem toe. ‘Waar ga je heen?’

De Cock antwoordde niet. Hij gaf zijn sympathieke leerling het berichtenformulier over de dood van Peter van Geffel. ‘Kijk eens na in de administratie wat je over het slachtoffer kunt vinden. Ik weet zeker dat we iets van hem hebben. Het is een oude klant van me. Vergeet ook het bijnamensysteem niet.’ ‘Bijnamensysteem?’

‘Ja, je kunt hem daar vinden onder Sluwe Pietje.’

Vledder knikte.

‘En jij?’

‘Wat bedoel je?’

‘Waar ga jij heen?’

De Cock schoof zijn hoed naar achteren en wreef met zijn vlakke hand over zijn brede gezicht.

‘Ik ga naar onze vriend Lowietje. Ik zou wel eens willen weten wanneer Sluwe Pietje daar zijn laatste pilsje heeft gedronken.’

Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in de rosse buurt van Amsterdam beter bekend als Smalle Lowietje, was een goede bekende van De Cock. Al sinds jaar en dag was de rechercheur een geregeld bezoeker van het schemerige, intieme lokaaltje op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg, waar Smalle Lowietje de milde scepter zwaaide. Op de wat vochtige voedingsbodem van cognac was op den duur een wederzijdse genegenheid gegroeid. Het was een genegenheid die slechts haar beperking vond in de wet. Want ergens in het schimmige grensgebied van wat mag en wat niet mag, botsten hun interessen, liepen hun meningen sterk uiteen. Tenslotte was De Cock een wetshandhaver en zulke mensen — zo redeneerde Smalle Lowietje vergoelijkend — hielden er nu eenmaal een paar vreemde ideeën over de begrippen goed en kwaad op na. Het deed aan de vriendschap niets af. Je moest er alleen een beetje rekening mee houden.

De Cock schoof de zware, met leer afgezette gordijnen opzij en keek naar binnen. Het was stil in het cafeetje.

Hij slenterde naar het einde van de bar en hees zich op een kruk. Lowietje kwam vriendelijk glimlachend op hem toe. ‘Goedemorgen, meneer De Cock. Blij u weer eens te zien. Hetzelfde recept?’ Zonder het antwoord af te wachten, haalde hij vanonder de tapkast een fles echte cognac Napoleon te voorschijn en schonk in.

‘Is het druk aan de Warmoesstraat?’

De Cock haalde zijn schouders op. ‘Och, het gaat wel. Er is feitelijk altijd wat. De misdaad kent geen malaise.’

Lowietje lachte. ‘U hebt er een vaste broodwinning aan.’ De Cock zuchtte hoorbaar. ‘In die donkere dagen voor Kerstmis heb ik er, eerlijk gezegd, niet veel trek in. Ik vind dit meer een tijd om je te bezinnen, om belangstelling te tonen voor al de jongens die je zo in de loop der jaren in je werk hebt leren kennen.’ Lowietje keek hem schuins aan. ‘En dan maar afwachten,’ zei hij breed grijnzend, ‘of de jongens die belangstelling van jou wel prettig vinden.’

De Cock negeerde de opmerking en nipte aan zijn cognac. ‘Soms,’ zei hij nadenkend, ‘soms vraag je je af wat er van hen is geworden, hoe ze dit jaar hun kerstfeest zullen vieren.’ Lowietje schoof onrustig heen en weer. ‘Wat doe je griezelig,’ riep hij geprikkeld. ‘Zeg, De Cock, dit is pas je eerste cognackie. Ik bedoel maar, te weinig om nu al sentimenteel te doen.’ De Cock schudde bedroefd zijn hoofd, schommelde de cognac in zijn glas en zuchtte opnieuw.

‘Neem nou,’ zei hij weifelend, ‘neem nou bijvoorbeeld Sluwe Pietje, dat was altijd een aardige, vriendelijke jongen. Ik vraag mij af waar hij zit. Ik heb hem in geen tijden gezien.’ Hij pauzeerde even en keek over zijn glas heen omhoog. ‘Jij Lowie, zie jij Pietje nog wel eens?’

Lowietje antwoorde niet direct. Over zijn wangen gleed een zenuwtrek. ‘Nee… eh… nee,’ zei hij hortend. ‘Ik… ik heb hem ook in tijden niet gezien.’

De Cock glimlachte. ‘Je kan verdomd slecht liegen, Lowie. Ik heb dat meer gemerkt. Het is een zwak van je.’

Het gezicht van Lowietje kleurde rood. ‘Nog eens inschenken, meneer?’ De Cock liet hem begaan. De fijne cognac, speciaal voor hem gereserveerd, kolkte geurend in het bolle glas. Onderwijl keek hij naar de anders zo vaste hand van Smalle Lowietje en vroeg zich af waarom hij loog.

Ik… eh… ik zou er heel wat voor geven,’ zei hij somber, ‘wanneer ik nu nog een paar woorden met Pietje zou kunnen wisselen. Het zou ons heel wat werk besparen.’

Lowietje keek hem niet-begrijpend aan. ‘Zoeken jullie hem?’ ‘Wie?’

‘Sluwe Pietje.’

De Cock krabde verlegen achter in zijn nek. Hij dacht dat hij duidelijk genoeg was geweest.

‘Nee,’ zei hij hoofdschuddend, ‘nee, we zoeken hem niet. Ik bedoel, we hoeven hem niet meer te zoeken, nooit meer. Zie je, we hebben hem al gevonden, vanmorgen, dood… met een dolk in zijn rug.’

De mond van Lowietje zakte open van verbazing. ‘Pietje… dood? En gisteren…’

Op dat moment stormde een agent het cafeetje binnen en liep met grote passen naar De Cock. ‘Vledder zei dat ik u hier kon vinden. U moet direct bij de commissaris komen. Er is zojuist een roofoverval gepleegd op een geldtransport.’

2

Commissaris Buitendam, de lange statige politiechef van bureau Warmoesstraat, fronste zijn grijze stoppelige wenkbrauwen toen De Cock met fladderende jas, de vilten hoed achter op zijn hoofd, nerveus en drukdoenerig, zijn ruime werkkamer binnenstoof. Het was een pose, een schertsvertoning. En de commissaris wist dat. Hij kende De Cocks afkeer van orde en discipline. De oude rechercheur paste nu eenmaal niet in het keurslijf van de ambtelijke hiërarchie. Hij barstte eruit, aan alle kanten. Elke concessie van De Cock aan zijn ambtelijk bestaan werd daardoor een komedie, een klucht met zotte effecten. ‘Het spijt me dat het wat duurde,’ zei hij verontschuldigend. ‘Ik zat even op de kruk bij Lowietje.’

De commissaris keek hem verwonderd aan. ‘Kruk? Lowietje?’ De Cock grijnsde vriendelijk. ‘Lowietje, ja, u zou hem moeten kennen. Hij schenkt een verrukkelijke cognac.’

De commissaris verschoof iets op zijn stoel en kuchte. Het frivole onderwerp ‘cognac-kruk-Lowietje’ paste hem blijkbaar niet. Hij plooide zijn gezicht in een uitdrukking van grote ernst. ‘Luister eens, De Cock,’ zei hij geaffecteerd. ‘Ongeveer een halfuur geleden is aan de De Ruijterkade bij de Tolhuispont een roofoverval gepleegd. Een geldtransport van de N.V. Van der Bent & Goossens is door drie gewapende en gemaskerde mannen overvallen. Er is een aanzienlijk bedrag aan geld mee gemoeid. De directie van Van der Bent & Goossens schat de buit op ongeveer tweeënhalf miljoen.’

De Cock floot tussen zijn tanden. ‘Dat is nogal wat.’ De commissaris zuchtte. ‘Inderdaad een kolossaal bedrag. Naar ik meen, voor ons kleine landje een record. We kunnen er dan ook op rekenen dat de zaak heel wat opschudding zal geven. Je begrijpt, televisie, pers, radio…’ Hij pauzeerde even en keek De Cock vanonder zijn stoppelige wenkbrauwen aan. ‘Daarom wil ik dat jij de zaak in behandeling neemt.’

De Cock maakte een afwerend gebaar. ‘Ik niet, liever niet, bedoel ik. Er zijn toch wel anderen, Van Corstanje bijvoorbeeld, of de jonge Zoet en Bonnemaijers. Ik had andere plannen.’ De mond van de commissaris zakte iets open. ‘Andere plannen?’ De Cock knikte.

‘Ik had gedacht mij een beetje met de moord op Peter van Geffel bezig te houden.’

De commissaris slikte iets weg.

‘Je bedoelt die moord in Noordwijk, waarvan wij vanmorgen een telexbericht hebben binnengekregen?’

De Cock knikte gedwee.

‘Die moord ja.’

Commissaris Buitendam kwam met een ruk uit zijn stoel overeind. Hij hield er niet van dat men hem tegensprak. Hij kon er niet tegen. Het maakte hem van streek. Zijn anders enigszins bleek gezicht zag nu rood van toorn.

‘Jij… jij,’ hij schreeuwde bijna, ‘jij belast je met het onderzoek naar de overval op het geldtransport. En niets anders. Begrepen? Stel je op de hoogte van de feiten en neem contact op met de directeur van de maatschappij, de heer Van der Bent.’ De Cock haalde moedeloos zijn schouders op en liep naar de deur. De commissaris riep hem terug.