Выбрать главу

Hij verschoof iets in zijn fauteuil en bracht zijn handen naar voren tot de vingertoppen tegen elkaar rustten. ‘Ik weet uiteraard niet,’ ging hij verder, ‘in welke richting u de daders van de roofoverval zoekt, maar ik wil u wel zeggen dat mijn personeel van hoog tot laag volkomen betrouwbaar is en dat u elke gedachte aan een mogelijk lek in de N.V. bij voorbaat kunt laten varen.’ Vledder keek de directeur verwonderd aan. ‘En,’ vroeg hij met licht sarcasme, ‘is dat alles wat u ons te zeggen heeft?’ Langs de mondhoeken van directeur Van der Bent trilde een zenuwtrek.

‘Ja,’ zei hij aarzelend, ‘dat is het wel, dacht ik.’

Vledder maakte een driftig gebaar. ‘En voor die… eh, die bepaald opzienbarende mededeling verspilt u onze kostbare tijd en sleept u ons helemaal vanaf de Keizersgracht naar uw huis aan de Amstel?’

Van der Bent knikte.

‘Ja,’ zei hij fel en nadrukkelijk, ‘voor die bepaald opzienbarende…’

De Cock onderbrak hem beminnelijk. ‘Mijn jonge collega bedoelt dat uw mededeling in feite overbodig is. U had ons dit niet hoeven zeggen. Wij hebben namelijk geen moment aan de betrouwbaarheid van uw personeel getwijfeld. De N.V. Van der Bent & Goossens geniet, ook bij ons, een faam van onaantastbare degelijkheid.’

Van der Bent keek De Cock argwanend aan en wist kennelijk niet hoe hij moest reageren.

‘Dank u,’ zei hij.

Op dat moment kwam de zwarte kater lui overeind, strekte zich met een hoge rug en wipte van de fauteuil op de vloer. Even stond het dier besluiteloos, toen sprong het op de knieën van Vledder, draaide zich rustig om en nestelde zich behaaglijk op zijn schoot. Vledder aaide de kater zachtjes over de kop. Het dier begon te spinnen.

Van der Bent keek naar het tafereeltje. Het vertederde hem zichtbaar en deed hem de situatie van het moment even vergeten. ‘Het is vreemd,’ merkte hij vriendelijk op, ‘maar als iemand juist in die fauteuil zit, springt hij op zijn schoot. Het is mij al dikwijls opgevallen. Het is een vervelende gewoonte van het dier. Niet alle mensen houden van katten.’

De Cock kuchte.

‘In verband met de roofoverval wilden wij u toch een paar vragen stellen.’ Hij glimlachte verontschuldigend. ‘Routinevragen, begrijpt u.’

Van der Bent wuifde met een slanke hand. ‘Gaat uw gang.’ ‘Wat,’ begon De Cock, ‘bepaalt de grootte van het te verzenden geldbedrag?’

‘De behoefte, de behoefte van onze bijkantoren.’

De Cock knikte. ‘En wie kent die behoefte?’

Van der Bent zuchtte. ‘Uiteraard de directeuren van de betreffende bijkantoren. Zij doen de opgave.’

De Cock glimlachte. ‘Dat begrijp ik. Elke directeur kent het benodigde bedrag van zijn eigen bijkantoor. Maar kent hij ook het totale bedrag?’

Van der Bent schudde zijn hoofd. ‘Dat bedrag is op het hoofdkantoor aan de Keizersgracht alleen aan een paar topfunctionarissen bekend. Zelfs het personeel dat het transport verzorgt, kent het bedrag niet. Wij willen de mensen niet in verleiding brengen.’ ‘Dat het geldbedrag nu zo uitzonderlijk hoog was, had voor het personeel van de transportwagen dus geen enkele betekenis?’ Van der Bent maakte een wrevelig gebaar. ‘Nee, geen enkele. Zoals ik al zei: zij vervoeren geld. Dat het bedrag deze keer zo hoog was, is een… een ongelukkige bijkomstigheid.’ De Cock lachte luid. ‘Het is maar vanuit welk standpunt men het bekijkt. Ik denk dat de mensen die de overval pleegden, aangenaam verrast waren.’ Hij pauzeerde even en keek naar de directeur. ‘Tenzij… tenzij het voor hen géén verrassing was.’ ‘U bedoelt?’

De Cock haalde nonchalant zijn schouders op. ‘Net wat ik zeg. Misschien wisten zij dat…’

Van der Bent sprong op. Zijn mond vormde een strakke lijn en in zijn staalgrijze ogen blonk een vervaarlijk vuur. ‘U insinueert…’ schreeuwde hij, ‘u insinueert dat onze maatschappij de hand zou hebben in… in…’ Hij stotterde van woede. De Cock keek vanuit zijn fauteuil om hoog. Van der Bent stond daa r in al zijn kracht, briesend. De Cock besefte ineens hoe gevaarlijk deze man kon zijn, vooral wanneer een wilde drift hem dreef. ‘Gaat u weer rustig zitten,’ zei hij kalmerend. ‘Er is geen reden om u op te winden. U haalde uit mijn woorden meer dan ik zeggen wilde.’

Hij pauzeerde even en registreerde de reactie.

‘Apropos Van der Bent, de geroofde geldzending was toch verzekerd?’

Het was een tweede aanval op de zelfbeheersing van Van der Bent. Hij doorstond hem niet.

‘Ja!’ brulde hij wild gebarend, ‘de zending was verzekerd en de verzekering zal ons uitbetalen.’ Hij boog zich voorover naar De Cock. ‘Is dit misschien een nieuwe reden voor u om ons te verdenken? Ik heb de clausules door onze rechtskundige laten onderzoeken. Onze maatschappij lijdt door de overval geen enkele schade.’

De Cock schudde zijn hoofd en zuchtte. ‘Daarover,’ zei hij gelaten, ‘heb ik mij ook geen moment zorgen gemaakt.’ Hij stond op en wenkte Vledder.

‘Kom Dick, het wordt tijd dat wij gaan. Het zou onbeleefd zijn nog langer van de gastvrijheid van de heer Van der Bent gebruik te maken.’

Vledder tilde de kat van zijn schoot en gaf het dier aan de woedende directeur.

‘Mocht u nog iets te binnen schieten,’ zei de jonge rechercheur beleefd, ‘dat in ons onderzoek naar de daders van belang zou kunnen zijn, we houden ons aanbevolen.’

Van der Bent gebaarde heftig. ‘U kunt… u kunt…’

‘Wat, meneer de directeur?’

De Cock kwam tussenbeide. Hij voelde weinig voor een onherstelbare breuk. Hij hield de deur graag open. ‘Ik begrijp,’ zei hij vriendelijk, ‘dat de belangen van uw maatschappij u ter harte gaan. Wij willen slechts de daders van de overval. Onze vragen zijn alleen daarop gericht. Wij hebben geenszins de bedoeling uw maatschappij in een kwaad daglicht te stellen.’

De Cock zuchtte. Na alles wat er gezegd was, vond hij het een slap toespraakje. De directeur werd toch zichtbaar kalmer. Het felle rood trok uit zijn gezicht. Zijn gebaren werden beheerster. Hij ging Vledder en De Cock voor naar de buitendeur. Het afscheid was koel.

‘Ik zou graag op de hoogte worden gehouden van de vorderingen van uw onderzoek,’ zei Van der Bent vormelijk. De Cock keek hem scherp aan. ‘Ook… ook als de ontwikkeling leidt in een richting die u niet aangenaam is?’

Van der Bent klemde zijn lippen op elkaar. ‘Ja,’ siste hij, ‘ook dan.’ De rechercheurs liepen de oprijlaan af. Bij het hek hield Vledder even stil en veegde de zwarte kattenharen van zijn jas. De Cock keek om naar het huis. Verbaasd trok hij zijn wenkbrauwen op. Achter het grote raam van het studeervertrek ontwaarde hij de slanke gestalte van een jonge vrouw.

4

‘Is er al iets bekend van de wagen?’

Groenheijden, de oude brigadier-wachtcommandant, keek verstrooid van zijn dienstboek op toen Vledder en De Cock het bureau binnenstapten. ‘Welke wagen?’

De Cock sloeg uit pure verontwaardiging met zijn vlakke hand op de houten balie.

‘Van die roofoverval natuurlijk.’

De brigadier grijnsde.

‘O,’ zei hij met een zuinig mondje, ‘je bedoelt de wagen met het kenteken NG 12–83. Nee, daar is nog niets van bekend. Het opsporingsbericht is nog steeds van kracht.’

‘En de beide Simca’s?’

Brigadier Groenheijden schoof het grote dienstboek opzij en trok de map met telegrammen naar zich toe.

‘Van de beide Simca’s, zo lees ik hier, is er tot nu toe één terecht. Dat is de blauwe Simca die in Heemstede was gestolen. De wagen werd zwaar beschadigd teruggevonden onder de Schellingwouderbrug, op weg naar Durgerdam. Hij is frontaal tegen een van de pijlers gebotst. De gehele voorzijde was verkreukeld.’ Hij schudde bedroefd zijn hoofd. ‘Maar dat is niet de Simca 1500 die jullie moeten hebben. De wagen had nog het oorspronkelijke kenteken. Dus niet NG 12–83. Bovendien zaten er geen kogelgaten in het kofferdeksel.’ Hij keek naar de rechercheurs omhoog. ‘En dat moet toch?’