Gilthanas liet zich op zijn knieën vallen. ‘Kith-Kanan,’ fluisterde hij. ‘We bevinden ons in de Zaal van de Ouden, zijn graftombe. Al sinds de verdwijning van de elfenpriesters tijdens de Catastrofe heeft niemand dit mogen aanschouwen.’
Tanis staarde naar de troon tot ook hij, overweldigd door gevoelens waar hij niets van begreep, zich op zijn knieën liet zakken. ‘Fealan thalos, Im murquanethi. Sai Kith-Kananoth Murtari Larion,’ prevelde hij als eerbetoon aan de machtigste van alle elfenkoningen.
Tasselhof verbrak de eerbiedige stilte met zijn schrille stem. ‘Wat een prachtig zwaard,’ zei hij. Tanis keek hem streng aan. ‘Ik wilde het helemaal niet pakken!’ protesteerde de kender. ‘Ik zeg het alleen maar, uit interesse.’
Tanis kwam overeind. ‘Blijf ervan af,’ zei hij streng tegen de kender, waarna hij de rest van de zaal ging onderzoeken.
Tas liep op het zwaard af om het te bestuderen, met Raistlin aan zijn zijde. De magiër begon te prevelen: ‘Tsaran korilath ith hakon,’ waarna hij met zijn magere hand snel het voorgeschreven patroon beschreef boven het zwaard. Het begon een zachte rode gloed af te geven. Raistlin glimlachte en zei zachtjes: ‘Het is betoverd.’
Tas zuchtte. ‘Goede betovering of slechte?’
‘Dat kan ik niet vaststellen,’ fluisterde de magiër. ‘Maar aangezien het al zo lang onaangeroerd is gebleven, zou ik het maar niet aanraken als ik jou was.’
Hij wendde zich af. Tas bleef achter, zich afvragend of hij het aandurfde Tanis’ bevel te negeren en het risico te nemen dat hij in iets smerigs zou veranderen.
Terwijl de kender worstelde met de verleiding, zochten de anderen de muren af naar geheime doorgangen. Flint hielp daarbij door hun een lange, vakkundige beschrijving te geven van verborgen doorgangen vervaardigd door dwergen. Gilthanas liep naar de hoge dubbele deur van brons, die zich op het verste punt van de troon bevond. Een van de deuren, met een reliëfkaart van Pax Tharkas erop, stond op een kier. Hij riep om licht, en samen met Raistlin bestudeerde hij de kaart.
Caramon keek nog één keer om naar het skelet van de dode koning en voegde zich toen bij Sturm en Flint op hun zoektocht naar een verborgen doorgang. Uiteindelijk riep Flint: ‘Tasselhof, waardeloze kender die je bent, dit is jouw specialiteit. Tenminste, je loopt altijd op te scheppen dat je de deur wist te vinden die al honderd jaar verborgen was gebleven, en die leidde naar het grote juweel van weet-ik-veel.’
‘Dat was in een zaal net zoals deze,’ zei Tas, die het zwaard meteen vergeten was. Hij huppelde naar de dwerg toe om hem te helpen, maar bleef opeens staan.
‘Wat is dat?’ vroeg hij met zijn hoofd een beetje scheef.
‘Wat is wat?’ vroeg Flint afwezig terwijl hij met zijn vlakke hand tegen de muur bleef slaan.
‘Dat geschraap,’ zei de kender bezorgd. ‘Daar bij die deuren.’
Tanis keek op, want hij had al lang geleerd op het gehoor van Tasselhof te vertrouwen. Hij liep naar de deuren, waar Gilthanas en Raistlin in de kaart verdiept waren. Opeens deed Raistlin een stap achteruit. Door de open deur kwam een vreselijke stank de zaal binnen. Nu hoorde iedereen het geschraap, en een zacht, zuigend geluid.
‘Doe de deur dicht!’ fluisterde Raistlin dringend.
‘Caramon!’ riep Tanis. ‘Sturm!‘Die twee renden echter al op de deur af, samen met Eben. Met z’n allen zetten ze hun gewicht ertegenaan, maar ze werden achterovergesmeten toen de bronzen deuren zo hard openvlogen dat ze met een holle dreun tegen de wanden sloegen. Er glibberde een monster de zaal in.
‘Mishakal, sta ons bij!’ verzuchtte Goudmaan terwijl ze zich met haar rug tegen de muur drukte. Het monster kwam, ondanks zijn grote omvang, snel de zaal binnen. Het geschraap dat ze hadden gehoord, was het geluid dat zijn gigantische, opgezwollen lijf maakte terwijl het over de vloer schuurde.
‘Een naaktslak!’ zei Tas, die er vol belangstelling op afrende om hem beter te kunnen bestuderen. ‘Maar moet je zien hoe reusachtig hij is! Hoe is hij zo groot geworden, denk je? Ik vraag me af wat hij eet….’
‘Ons natuurlijk, sufferd!’ riep Flint, die de kender vastgreep en tegen de grond smeet, precies op het moment dat de enorme slak een golf speeksel uitspuugde. Zijn ogen, die boven op dunne, roterende steekjes boven op zijn hoofd stonden, waren zo goed als nutteloos. Hij had ze echter ook niet nodig, want hij kon puur op zijn reukzin ratten vinden en verslinden in de duisternis. Nu bespeurde hij een veel grotere prooi en vuurde hij zijn verlammende speeksel af in de richting van het levende vlees waarnaar hij hunkerde.
De dodelijke vloeistof miste zijn doel, want de kender en de dwerg rolden net op tijd uit de weg. Sturm en Caramon vielen aan en bewerkten het monster met hun zwaard. Caramon kwam niet eens door de dikke, rubberachtige huid heen. Sturm wist de slak met zijn slagzwaard te verwonden, waarop het monster ineendook van de pijn. Tanis viel aan op het moment dat de slak zijn kop omdraaide naar de ridder.
‘Tanthalas!’
De gil verbrak Tanis’ concentratie. Hij bleef staan en draaide zich om, verbijsterd toen hij zag wie er bij de ingang naar de zaal stond.
‘Laurana!’
Op dat moment spuugde de slak, die de aanwezigheid van de halfelf had opgemerkt, een nieuwe golf bijtend speeksel uit. Het spul kwam op Tanis’ zwaard terecht, waarop het metaal sissend begon te roken en vervolgens in zijn handen wegsmolt. De brandende vloeistof stroomde over zijn arm en verteerde de huid. Schreeuwend van pijn liet hij zich op zijn knieën vallen.
‘Tanthalas!’ riep Laurana weer. Ze rende op hem af.
‘Hou haar tegen!’ hijgde Tanis, die voorovergebogen van de pijn zijn zwaardarm tegen zich aan klemde, die opeens zwartgeblakerd en onbruikbaar was.
De slak rook succes en glibberde verder door de deur naar binnen, zijn kloppende grijze lijf met zich meeslepend. Goudmaan wierp een angstige blik op het enorme monster, maar rende desondanks op Tanis af. Waterwind stelde zich beschermend voor hen op.
‘Ga weg!’ zei Tanis met opeengeklemde kaken.
Goudmaan pakte zijn gewonde hand vast en bad tot de godin. Waterwind zette een pijl op zijn boog en schoot die af op de slak. De pijl raakte het wezen in de nek. Hij veroorzaakte weinig schade, maar leidde wel zijn aandacht af van Tanis.
De halfelf zag dat Goudmaan zijn hand vastpakte, maar voelde niets dan pijn. Toen trok de pijn weg en kreeg hij weer gevoel in zijn hand. Glimlachend naar Goudmaan verwonderde hij zich over haar genezende krachten. Toen keek hij snel op om te zien wat er gebeurde.
De anderen vielen het monster met hernieuwde energie aan in een poging zijn aandacht van Tanis af te leiden, maar het was alsof ze hun wapens in een dikke rubberen muur probeerden te steken.
Wankel kwam Tanis overeind. Zijn hand was genezen, maar zijn zwaard lag als een rokend hoopje gesmolten metaal op de grond. Omdat hij afgezien van zijn boog geen wapen meer had, trok hij zich terug en trok Goudmaan met zich mee toen de slak de zaal binnenglibberde.
Raistlin rende op Fizban af. ‘Dit is het moment voor een vuurbal, oude man,’ hijgde hij.
‘O ja?’ Fizban keek hem verrukt aan. ‘Geweldig! Hoe gaat die spreuk ook alweer?’
‘Weet je dat niet meer?’ krijste Raistlin zowat. Hij trok de tovenaar achter een zuil toen de slak opnieuw een klodder brandend speeksel op de grond spuugde.
‘Ik heb het wel geweten... Eens even denken.’ Fizban trok een frons van concentratie. ‘Kun jij het niet doen?’
‘Over die macht beschik ik nog niet, oude man! Die spreuk gaat mijn vermogen nog te boven!’ Raistlin sloot zijn ogen om zich te concentreren op de spreuken die hij wel beheerste.