Выбрать главу

‘Terugtrekken! Weg hier!’ riep Tanis terwijl hij zo goed en zo kwaad als het ging Goudmaan en Laurana afschermde en naar zijn pijl en boog tastte.

‘Dan komt hij gewoon achter ons aan!’ riep Sturm, die nogmaals toestak. Het enige wat hij en Caramon echter bereikten, was dat ze het monster nog woester maakten.

Opeens hief Raistlin zijn handen. ‘Kalith karan, tobaniskar!’ kreet hij. Vuurpijltjes schoten uit zijn vingers en boorden zich in de kop van het wezen. Geluidloos steigerde de slak van de pijn, schuddend met zijn kop, maar hij gaf de achtervolging niet op. Opeens schoot hij naar voren. Achter in de zaal, waar Tanis Goudmaan en Laurana probeerde te beschermen, bespeurde hij slachtoffers. Gek van de pijn en wild van de geur van bloed viel de slak met ongelooflijke snelheid aan. Tanis’ pijl ketste af op de leerachtige huid, en het monster stortte zich met wijd open muil op hem. De halfelf liet zijn nutteloze boog vallen en wankelde achteruit, bijna struikelend over de trap naar de troon van Kith-Kanan.

‘Achter de troon!’ riep hij, klaar om de aandacht van het monster vast te houden terwijl Goudmaan en Laurana dekking zochten. Hij stak zijn hand uit, zoekend naar een grote steen, iets om naar het wezen toe te smijten, toen zijn vingers zich sloten om het metalen gevest van een zwaard.

Van schrik liet Tanis het wapen bijna vallen. Het metaal was zo koud dat het brandde tegen zijn huid. Het blad glansde fel in het onzekere licht van Raistlins staf. Hij had echter geen tijd om na te denken. Hij dreef de punt van het zwaard in de gapende muil van de slak, op het moment dat die de halfelf wilde doden.

‘Rennen!’ riep Tanis. Hij pakte Laurana’s hand en sleepte haar mee naar de doorgang. Hij duwde haar naar buiten en draaide zich om, klaar om de slak op een afstand te houden terwijl de anderen zich terugtrokken. De slak had echter geen trek meer. Kronkelend van ellende draaide hij zich langzaam om en glibberde terug naar zijn hol. Uit zijn wonden stroomde een heldere, kleverige vloeistof.

De reisgenoten verzamelden zich in de tunnel, waar ze even bleven staan om op adem te komen. Raistlin leunde moeizaam ademend op zijn broer. Tanis keek om zich heen. ‘Waar is Tasselhof?’ vroeg hij gefrustreerd. Hij draaide zich om om terug te gaan naar de zaal, en struikelde bijna over de kender.

‘Ik ben de schede gaan halen,’ zei Tas. Hij hield hem omhoog. ‘Voor het zwaard.’

‘Terug door de tunnel,’ zei Tanis ferm om de vragen van de anderen voor te zijn.

Toen ze de splitsing hadden bereikt en zich op de stoffige vloer lieten zakken om uit te rusten, wendde Tanis zich naar de elfenmaagd. ‘Wat doe jij hier in de naam van de Afgrond, Laurana? Is er iets gebeurd in Qualinost?’

‘Nee, er is niets gebeurd,’ zei Laurana, die nog beefde van angst na de confrontatie met de slak. ‘Ik... ik ben gewoon achter jullie aan gegaan.’

‘Dan ga je nu meteen weer terug!’ riep Gilthanas boos. Hij greep Laurana bij haar arm, maar die rukte zich los.

‘Ik ga helemaal niet terug,’ zei ze pruilend. ‘Ik wil mee met jou en Tanthalas en... de anderen.’

‘Laurana, hou op met die onzin,’ snauwde Tanis. ‘We zijn geen uitstapje aan het maken. Dit is geen spelletje. Je hebt zelf gezien wat er net is gebeurd. We waren bijna dood geweest.’

‘Dat weet ik wel, Tanthalas,’ zei Laurana smekend. Haar trillende stem sloeg over. ‘Je hebt zelf tegen me gezegd dat er een moment aanbreekt dat je je leven op het spel moet zetten voor iets waarin je gelooft. Daarom ben ik achter jullie aan gekomen.’

‘Je had wel dood kunnen zijn—’ begon Gilthanas.

‘Maar ik leef nog!’ riep Laurana opstandig uit. ‘Ik ben opgeleid in de vechtkunst, zoals alle elfenvrouwen ter nagedachtenis aan de tijd waarin we zij aan zij met de mannen vochten om het behoud van ons vaderland.’

‘Dat is geen serieuze training—’ begon Tanis boos.

‘Ik ben jullie toch gevolgd?’ vroeg Laurana met een blik op Sturm. ‘Vakkundig?’ vroeg ze aan de ridder.

‘Ja,’ gaf hij toe. ‘Maar dat wil nog niet zeggen—’

Raistlin viel hem in de rede. ‘We verspillen tijd,’ fluisterde hij. ‘En persoonlijk heb ik geen zin langer in deze muffe, stinkende tunnel te blijven dan strikt noodzakelijk is.’ Hij haalde piepend en moeizaam adem. ‘Het meisje heeft haar besluit genomen. We kunnen niemand missen om haar terug te brengen, en we kunnen haar niet alleen laten weggaan. Mogelijk wordt ze gevangengenomen en gedwongen onze plannen te onthullen. We zullen haar moeten meenemen.’

Tanis keek de magiër boos aan. Hij haatte hem om zijn kille, emotieloze redenering en om het feit dat hij gelijk had. De halfelf stond op en sleurde Laurana overeind. Wat hij voor haar voelde, grensde inmiddels ook aan haat, al wist hij niet precies waarom. Het enige wat hij wist, was dat ze een toch al moeilijke taak nog lastiger maakte.

‘Je zult jezelf moeten redden,’ zei hij zachtjes terwijl de anderen opstonden en hun spullen bij elkaar raapten. ‘Ik kan je niet beschermen. En Gilthanas ook niet. Je gedraagt je als een verwend nest. Ik heb het je al eerder gezegd: je kunt maar beter snel volwassen worden. Zo niet, dan jaag je jezelf en waarschijnlijk ook de rest van ons de dood in.’

‘Het spijt me, Tanthalas,’ zei Laurana, zijn boze blik ontwijkend. ‘Maar ik kon je niet nog eens kwijtraken. Ik hou van je.’ Haar lippen verstrakten toen ze er zachtjes aan toevoegde: ‘Ik zal ervoor zorgen dat je trots op me bent.’

Tanis draaide zich om en liep weg. Toen hij Caramons grijnzende gezicht zag en Tika’s gegiechel hoorde, bloosde hij diep. Zonder acht op hen te slaan liep hij op Sturm en Gilthanas af. ‘Het lijkt erop dat we de rechtergang moeten nemen, of Raistlins voorgevoel nu klopt of niet.’ Hij gespte zijn nieuwe zwaardriem en schede om. Het viel hem op dat Raistlins blik op het wapen rustte.

‘Wat nu weer?’ vroeg hij geërgerd.

‘Dat zwaard is betoverd,’ zei Raistlin zachtjes tussen het hoesten door. ‘Hoe heb je het te pakken gekregen?’

Tanis schrok. Hij staarde naar het zwaard en trok zijn hand terug alsof het elk moment in een slang kon veranderen. Fronsend probeerde hij het zich te herinneren. ‘Ik zat vlak bij het lichaam van de elfenkoning en zocht naar iets wat ik naar de slak kon gooien, toen ik opeens het zwaard in mijn hand had. Het was uit de schede getrokken en...’ Tanis zweeg. Hij slikte moeizaam.

‘Ja?’ drong Raistlin aan met een gretige glinstering in zijn ogen.

‘Hij heeft het aan me gegeven,’ zei Tanis zachtjes. ‘Nu weet ik het weer. Hij legde zijn hand op de mijne. Hij heeft het uit de schede getrokken.’

‘Wie?’ vroeg Gilthanas. ‘Wij waren allemaal een heel eind bij je vandaan.’

‘Kith-Kanan...’

10

De koninklijke garde. De kettingzaal.

Misschien was het slechts verbeelding, maar de duisternis leek ondoordringbaarderte worden naarmate ze verder de tunnel in liepen, en de temperatuur lager. Niemand had de dwerg nodig om hem te vertellen dat dit niet normaal was in een grot, waar de temperatuur altijd constant hoorde te blijven. Ze kwamen weer een splitsing tegen, maar niemand had zin de linkertunnel te nemen, die hen wellicht weer naar de Hal van de Ouden zou leiden, en naar de gewonde naaktslak.

‘Dankzij die elf waren we bijna gedood door een slak,’ zei Eben beschuldigend. ‘Ik vraag me af wat hij nog meer voor ons in petto heeft.’

Niemand gaf antwoord. Inmiddels voelde iedereen het groeiende kwaad waarvoor Raistlin hen had gewaarschuwd. Hun tred vertraagde, en het was pure wilskracht die hen voortdreef. Laurana dreigde verlamd te raken van angst en hield zich aan de muur overeind. Ze hunkerde ernaar om zich door Tanis te laten troosten en beschermen, zoals toen ze nog klein waren en het tegen denkbeeldige vijanden hadden opgenomen, maar hij liep voorop met haar broer. Allebei hadden ze genoeg aan hun eigen angst. Op dat moment besloot Laurana dat ze nog liever doodging dan hen om hulp te vragen. Ze besefte dat ze het serieus had gemeend toen ze tegen Tanis had gezegd dat ze wilde dat hij trots op haar zou zijn. Ze duwde zich af van de wand van de afgebrokkelde tunnel, klemde haar kiezen op elkaar en liep door.