Выбрать главу

De tunnel kwam abrupt ten einde. Gevallen stenen en puin lagen onder een gat in de wand. Het kwaad dat uit de duisternis aan de andere kant van het gat stroomde was bijna tastbaar en streek over de huid als de aanraking van onzichtbare vingers. De reisgenoten stopten. Niemand, zelfs niet de onbevreesde kender, durfde naar binnen te gaan.

‘Niet dat ik bang ben,’ vertrouwde Tas Flint op fluistertoon toe. ‘Maar ik zou liever ergens anders zijn.’

De stilte werd beklemmend. Iedereen kon het kloppen van zijn eigen hart en de ademhaling van zijn metgezellen horen. Het licht trilde in de bevende hand van de magiër.

‘Nou, we kunnen hier niet eeuwig blijven staan,’ zei Eben schor. ‘Laat de elf maar naar binnen gaan. Hij heeft ons immers hier gebracht.’

‘Ik ga wel,’ antwoordde Gilthanas. ‘Maar ik heb licht nodig.’

‘Niemand behalve ik mag de staf aanraken,’ siste Raistlin. Hij zweeg even, maar voegde er toen schoorvoetend aan toe: ‘Ik ga met je mee.’

‘Raist...’ begon Caramon, maar zijn broer keek hem kil aan. ‘Ik ga ook mee,’ mompelde de grote man.

‘Nee,’ zei Tanis. ‘Jij blijft hier om de anderen te beschermen. Gilthanas, Raistlin en ik gaan samen.’

Gilthanas liep door het gat in de muur, gevolgd door de magiër, die door Tanis werd ondersteund. Het licht onthulde een smalle ruimte die voorbij de lichtkring van de staf opging in duisternis. Aan weerszijden bevond zich een rij grote, stenen deuren, op hun plaats gehouden door enorme ijzeren scharnieren die rechtstreeks in de rotswand waren geslagen. Raistlin hief de staf om de rest van de donkere ruimte te verlichten. Alle drie wisten ze dat zich hier de bron van het kwaad bevond.

‘Er staat iets in de deuren gebeiteld,’ prevelde Tanis. Het licht van de staf zette de groeven in de steen in scherp reliëf.

Gilthanas staarde ernaar. ‘Het koninklijke wapen!’ zei hij met verstikte stem.

‘Wat betekent dat?’ vroeg Tanis, die voelde dat hij door de angst van de elf werd aangestoken alsof het een besmettelijke ziekte was.

‘Dit zijn de crypten van de Koninklijke Garde,’ fluisterde Gilthanas. ‘Ze hebben gezworen hun plicht te blijven vervullen, zelfs na de dood, en de koning te bewaken. Dat vertelt de legende althans.’

‘Weer komen legendes tot leven!’ verzuchtte Raistlin. Hij kneep in Tanis’ arm. Tanis hoorde het geschuif van enorme stenen blokken, het gepiep van roestige ijzeren scharnieren. Toen hij om zich heen keek, zag hij dat alle stenen deuren zich openden. De gang werd gevuld met zo’n strenge kou dat Tanis’ vingers verdoofd raakten. Achter de stenen deuren bewoog van alles.

‘De Koninklijke Garde! Die sporen zijn van hen!’ fluisterde Raistlin verwilderd. ‘Menselijk, maar toch ook niet. We kunnen niet ontsnappen!’ zei hij terwijl hij Tanis nog steviger vastgreep. ‘In tegenstelling tot de geesten van het Duisterwold hebben zij maar één doeclass="underline" iedereen vernietigen die heiligschennis begaat door de eeuwige rust van de koning te verstoren.’

‘We moeten het proberen,’ zei Tanis, terwijl hij de vingers van de magiër, die zich in zijn arm hadden geboord, loswrikte. Hij strompelde terugnaar de doorgang, maar die werd door twee gestalten versperd.

‘Terug!’ hijgde Tanis. ‘Rennen! Wie is dat, Fizban? Nee, krankzinnige oude man die je bent! We moeten vluchten! De dode gardisten—’

‘Ach, doe toch rustig,’ mopperde de oude man. ‘Jonge mensen maken zich ook druk om niks.’ Hij draaide zich om om iemand anders naar binnen te helpen. Het was Goudmaan. Haar haren glansden in het licht. ‘Rustig maar, Tanis,’ zei ze zachtjes. ‘Kijk!’ Ze hield haar cape opzij. Het medaillon dat ze droeg had een blauwe glans. ‘Fizban zegt dat ze ons voorbij zullen laten, Tanis, als ze het medaillon zien. En toen hij dat zei, begon het opeens te gloeien.’

‘Nee!’ Tanis wilde haar bevelen terug te gaan, maar Fizban tikte met een lange, benige vinger tegen zijn borst.

‘Je bent een goede jongen, Tanis Halfelf,’ zei de oude tovenaar zachtjes, ‘maar je maakt je te veel zorgen. Doe nou maar rustig en laat ons die arme zielen weer in slaap brengen. Wil jij de anderen meenemen?’

Te verbijsterd om iets te zeggen liet Tanis Goudmaan en de oude man passeren. Waterwind kwam achter hen aan. Tanis keek toe hoe ze langzaam tussen de twee rijen gapende stenen deuren door liepen. Zodra Goudmaan passeerde, bewoog er niets meer. Zelfs van die afstand kon hij voelen hoe het kwaad zich terugtrok.

Hij hielp de anderen door de half ingestorte doorgang en beantwoordde hun gefluisterde vragen met een schouderophalen. Laurana zei geen woord tegen hem toen ze binnenkwam. Haar hand voelde ijskoud aan en tot zijn schrik zag hij bloed op haar lip. Wetend dat ze op haar lip moest hebben gebeten om te voorkomen dat ze ging gillen, wilde Tanis schuldbewust iets tegen haar zeggen, maar de elfenmaagd hield haar kin geheven en weigerde hem aan te kijken.

De anderen renden gehaast achter Goudmaan aan, maar Tasselhof bleef even staan om in een van de crypten te gluren. Hij zag een lange gestalte, gekleed in schitterende wapenrusting, op een stenen baar liggen. Skeletachtige handen waren om het gevest van een slagzwaard geklemd dat boven op het lichaam lag. Nieuwsgierig keek Tas naar het koninklijke wapen en probeerde te bedenken hoe je de woorden moest uitspreken.

‘Sothi Nuinqua Tsalarioth,’ zei Tanis, die achter de kender aan kwam.

‘Wat betekent dat?’ vroeg Tas.

‘Trouw tot voorbij de dood,’ antwoordde Tanis zachtjes.

Aan het einde van de gang met crypten kwam het gezelschap bij een dubbele bronzen deur. Goudmaan kon die gemakkelijk openduwen en ging hen voor door een driehoekige gang die uitkwam bij een grote zaal. In dit vertrek hadden ze maar één probleem, namelijk een manier bedenken om de dwerg eruit weg te krijgen. De zaal was volkomen intact,en daarmee de enige die ze tot dusverre in de Sla-Mori waren tegengekomen die de Catastrofe ongeschonden had overleefd. En de reden daarvoor, zo legde Flint uit aan iedereen die naar hem wilde luisteren, was de prachtige dwergenconstructie, en dan met name de drieëntwintig zuilen die het plafond ondersteunden.

De enige weg naar buiten werd gevormd door twee identieke bronzen deuren aan het andere eind van de zaal, aan de westkant. Flint rukte zich los van de zuilen, bestudeerde de deuren en mopperde dat hij geen idee had waar ze naartoe leidden of wat zich erachter bevond. Na een korte discussie besloot Tanis de rechterdeur te kiezen.

De deur kwam uit in een schone, smalle gang die na ongeveer dertig voet uitkwam bij alweer een bronzen deur. Deze was echter op slot. Caramon duwde, trok en wrikte, maar tevergeefs.

‘Dit wordt niks,’ gromde de grote man. ‘Hij geeft niet mee.’

Flint bleef een tijdje naar Caramons inspanningen staan kijken, maar kloste toen naar voren. Hij bestudeerde de deur, snoof en schudde zijn hoofd. ‘Het is een valse deur.’

‘Ik vind hem er anders heel echt uitzien,’ zei Caramon met een argwanende blik op de deur. ‘Hij heeft zelfs scharnieren.’

‘Ja, natuurlijk,’ zei Flint minachtend. ‘We maken geen valse deuren die eruitzien als valse deuren. Dat weet zelfs een greppeldwerg!’

‘Dus dit is een doodlopende weg,’ zei Eben grimmig.

‘Achteruit,’ fluisterde Raistlin terwijl hij zijn staf voorzichtig tegen de muur zette. Hij zette de vingertoppen van beide handen lichtjes tegen de deur en zei: ‘Khetsaram pakliol!’ Er laaide een feloranje licht op, maar het was niet van de deur, maar van de muur afkomstig.

‘Wegwezen!’ Raistlin greep met de ene hand zijn staf en met de andere zijn broer vast, om die achteruit te sleuren, precies op het moment dat de hele muur met bronzen deur en al om een verborgen as begon te draaien.

‘Snel, voor hij weer dichtgaat,’ zei Tanis, en iedereen liep naar binnen. Caramon ving in het voorbijgaan zijn broer op, die dreigde te vallen.