‘Waterwind, ga met de anderen vast vooruit,’ beval Tanis. ‘Sturm en ik blijven bij Raistlin en Caramon.’
De anderen liepen langzaam door de donkere gang, telkens vol gebiologeerde afschuw omkijkend. Raistlin schonk geen aandacht aan hen, maar gaf de staf aan zijn broer. Het licht van het kristal ging meteen uit door die onbekende aanraking.
De magiër legde zijn handen met de palmen plat tegen de deur. Hij sloot zijn ogen en dwong zichzelf alles te vergeten, behalve de magie. ‘Kalisan budrunin...’ Zijn concentratie vervloog toen hij een afschuwelijke kou voelde.
De zwarte elf. Ze had zijn spreuk herkend en probeerde hem te breken. Beelden van zijn strijd tegen een andere zwarte elf in de Torens van de Hoge Magie flitsten voor zijn geestesoog. Verwoed probeerde hij de vreselijke herinnering te verdringen aan de strijd die zijn lichaam en bijna zijn geest had vernietigd, maar hij voelde dat hij de controle kwijtraakte. Hij wist de woorden niet meer. De deur trilde. De elf dreigde uit te breken.
Toen welde er in het binnenste van de magiër een kracht op die hij slechts twee keer eerder had ervaren: één keer in de Toren en één keer op het altaar van de zwarte draak in Xak Tsaroth. De vertrouwde stem die hij in gedachten duidelijk kon horen, maar waaraan hij geen naam kon verbinden, sprak tot hem, zei hem de woorden van de spreuk voor. Raistlin riep ze uit met een krachtige, heldere stem die niet de zijne was: ‘Kalisan budrunin kara-emarath!’
Aan de andere kant van de deur klonk een teleurgesteld gejammer. De elf had gefaald. De deur hield stand. De magiër zakte ineen.
Caramon gaf Eben de staf terwijl hij zijn broer optilde en achter de anderen aan liep, die op de tast een weg zochten door de donkere gang. Onder Flints hand ging een nieuwe geheime deur soepel open. Ze kwamen uit in een reeks korte gangen, vol puin. Bevend van angst zochten de vermoeide reisgenoten zich een weg langs die obstakels. Eindelijk kwamen ze uit in een grote, open ruimte die van vloer tot plafond gevuld was met stapels houten kratten. Waterwind stak een toorts aan die aan de muur hing. De kratten waren dichtgespijkerd. Op sommige zat een etiket met de naam SOELAAS of POORT erop.
‘Het is ons gelukt. We zijn in het fort,’ zei Gilthanas met een grimmig soort tevredenheid. ‘We staan in de kelder van Pax Tharkas.’
‘De ware goden zij dank!’ verzuchtte Tanis. Hij liet zich op de vloer zakken. De anderen volgden zijn voorbeeld. Pas toen zagen ze dat Fizban en Tasselhof er niet bij waren.
11
Verdwaald. Het plan. Verraden.
Naderhand kon Tasselhof zich die laatste paar paniekerige momentenin de Kettingzaal nooit duidelijk voor de geest halen. Hij wist nog dat hij had gevraagd: ‘Een zwarte elf? Waar?’ en dat hij op zijn tenen staand zijn uiterste best had gedaan om iets te zien, toen opeens Raistlins staf op de grond viel. Hij hoorde Tanis iets schreeuwen, en daarbovenuit een soort gekreun waardoor de kender niet meer wist waar hij was of waar hij mee bezig was. Toen grepen sterke handen hem om zijn middel en tilden hem op.
‘Klimmen!’ riep iemand onder hem.
Tasselhof strekte zijn armen uit, voelde het koude metaal van de ketting en begon te klimmen. Ver in de diepte hoorde hij een deur met een dreun dichtslaan, en een nieuwe, ijselijke kreet van de zwarte elf. Deze keer klonk het alleen niet dodelijk, eerder woedend en teleurgesteld. Tas hoopte maar dat dat betekende dat zijn vrienden waren ontsnapt.
‘Ik vraag me af hoe ik hen weer terug moet vinden,’ zei hij zachtjes bij zichzelf. Even voelde hij zich ontmoedigd. Toen hoorde hij Fizban in zichzelf mopperen en fleurde hij weer op. Hij was niet alleen.
Een drukkende, ondoordringbare duisternis pakte zich om de kender samen, waardoor hij puur op de tast moest klimmen. Hij begon juist vreselijk uitgeput te raken, toen hij koele lucht langs zijn rechterwang voelde strijken. Hij kon het niet zien, maar toch had hij het gevoel dat hij de plek naderde die de schakel vormde tussen de ketting en het mechanisme (Tas was best trots op die woordspeling). Kon hij maar iets zien! Toen besefte hij opeens dat hij een tovenaar bij zich had.
‘We zouden wel een lamp kunnen gebruiken,’ riep Tas.
‘Een ramp? Waar?’ Bijna liet Fizban de ketting los van schrik.
‘Nee, geen ramp. Een lamp!’ zei Tas geduldig. Hij hield zich met beidehanden vast aan een schakel. ‘Ik denk dat we bijna bovenaan zijn, en we moeten echt even om ons heen kijken.’
‘O, natuurlijk. Eens denken, licht...’ Tas hoorde de tovenaar in zijn buidels rommelen. Kennelijk vond hij wat hij zocht, want al snel slaakte hij een triomfantelijke kraai en sprak een paar woorden. Er verscheen een klein pluisje bestaande uit gele en blauwe vlammen, dat even bij Fizbans hoed bleef zweven.
Het gloeiende pluisje scheerde naar boven, danste om Tasselhof heen alsof hij de kender wilde inspecteren en keerde toen terug naar de trotse tovenaar. Tasselhof was gebiologeerd. Hij had wel honderd vragen over het prachtige gloeiende pluisje, maar zijn armen begonnen te trillen van vermoeidheid en de oude tovenaar was de uitputting nabij. Hij wist dat het tijd werd dat ze van die ketting afkwamen.
Toen hij opkeek, zag hij dat ze, zoals hij al vermoedde, het bovenste deel van het fort hadden bereikt. De ketting liep over een reusachtig houten tandrad met een ijzeren as die in massief steen was verankerd. De schakels van de ketting pasten precies over de tanden, die zo groot waren als boomstammen. Van daaruit liep de ketting horizontaal over de brede schacht, om vervolgens rechts van de kender in een tunnel te verdwijnen.
‘We kunnen op dat tandrad klimmen en over de ketting de tunnel inkruipen,’ zei de kender wijzend. ‘Kun je het licht daar naartoe sturen?’
‘Licht, naar het rad,’ beval Fizban.
Het lichtje bleef even in de lucht zweven, maar begon toen in een duidelijk nee schuddende beweging heen en weer te dansen.
Fizban fronste zijn voorhoofd. ‘Licht, naar het rad!’ herhaalde hij streng. Het gloeiende pluisje dook weg achter de hoed van de tovenaar. Fizban, die het met een wilde beweging probeerde te pakken, viel bijna, maar wist zijn beide armen op tijd om de ketting heen te slaan. Het pluislichtje danste achter hem in de lucht heen en weer, alsof het genoot van dit spelletje.
‘Eh... ik denk dat we zo wel genoeg licht hebben,’ zei Tas.
‘Die jongelui van tegenwoordig hebben geen enkele discipline meer,’ mopperde Fizban. ‘Zijn vader daarentegen... Daar kon je van op aan. De stem van de oude tovenaar zakte weg toen hij weer begon te klimmen, met het dansende pluislichtje vlak bij de punt van zijn verfomfaaide hoed.
Al snel bereikte Tas de eerste tand van het rad. De tanden bleken ruw en makkelijk te beklimmen te zijn, dus klom hij snel van de ene naar de andere naar boven. Fizban volgde opvallend behendig, met zijn gewaad tot boven zijn knieën opgetrokken.
‘Kun je het lichtje vragen om de tunnel in te gaan?’ vroeg Tas.
‘Licht, naar de tunnel!’ beval Fizban, die zijn magere benen om een schakel van de ketting had geslagen.
Het pluisje leek over die opdracht na te denken. Langzaam stuiterde het naar de rand van de tunnel, maar daar hield het halt.
‘Die tunnel in!’ beval de tovenaar.
Het lichtpluisje weigerde.
‘Volgens mij is hij bang voor het donker,’ zei Fizban verontschuldigend.
‘Mijn hemel, dat is vreemd!’ zei de kender verbijsterd. ‘Tja...’ Hij dacht even na. ‘Als hij wil blijven waar hij nu is, kan ik denk ik wel genoeg zien om via de ketting over te steken. Zo te zien is het maar een voet of vijftien tot aan de tunnel.’ Met daaronder niets dan een paar honderd meter lucht en duisternis, om over de stenen vloer aan het eind ervan nog maar te zwijgen, dacht Tas.
‘Eigenlijk zou iemand dit ding eens moeten komen smeren,’ zei Fizban, die de as kritisch had geïnspecteerd. ‘Zo gaat dat tegenwoordig, of het is half werk, of het is slordig.’
‘Ik ben eigenlijk wel blij dat ze dat niet hebben gedaan,’ zei Tas met onderkoelde humor terwijl hij over de ketting kroop. Ongeveer halverwege begon hij zich af te vragen hoe het zou zijn om van zo’n grote hoogte naar beneden te vallen, schijnbaar eindeloos naar beneden te tuimelen en uiteindelijk op de stenen vloer terecht te komen. Hij vroeg zich af hoe het zou zijn om op die vloer uiteen te spatten...