Выбрать главу

‘Jullie moeten hier weg!’ Happend naar adem kwam Tika op Tanis afgerend. ‘Het hele dorp is al tijden op zoek naar die staf. De mannen met de kappen hebben tegen de Theocraat gezegd dat ze Soelaas zouden vernietigen als ze merkten dat iemand de staf verborgen hield. De dorpelingen zullen jullie zonder pardon overdragen aan de wachters.’

‘Maar die staf is niet eens van ons,’ wierp Tanis tegen. Hij wierp een blik op de oude man en zag dat die met een tevreden glimlach op zijn gezicht achteroverleunde in zijn stoel. Grijnzend knipoogde de oude man naar Tanis.

‘Je denkt toch niet dat ze jullie zullen geloven?’ vroeg Tika handenwringend. ‘Kijk dan!’

Tanis keek om zich heen. Overal stonden mensen hen dreigend aan te staren. Sommigen omklemden hun kroezen wat steviger. Anderen lieten hun hand op het gevest van hun zwaard zakken. Pas toen beneden geschreeuw klonk, richtte hij zijn aandacht weer op zijn vrienden.

‘De wachters komen eraan!’ riep Tika uit.

Tanis stond op. ‘Dan zullen we via de keuken weg moeten.’

‘Ja!’ zei ze knikkend. ‘Daar zullen ze voorlopig nog niet kijken. Maar schiet op. Ze zullen niet veel tijd nodig hebben om de herberg te omsingelen.’

Hoewel ze jarenlang gescheiden waren geweest, was het vermogen van de metgezellen om als één man op dreigend gevaar te reageren nog niet verdwenen. Caramon had zijn glanzende helm opgezet, zijn zwaard getrokken en zijn rugzak omgehangen en hielp nu zijn broer overeind. Raistlin liep met zijn staf in zijn hand al om de tafel heen. Flint had zijn hand op zijn strijdbijl gelegd en stond met een duistere frons naar de toeschouwers te staren, die er niet erg happig op leken zulke goed bewapende mannen aan te vallen. Alleen Sturm zat nog steeds kalmpjes zijn bier te drinken.

‘Sturm!’ zei Tanis dringend. ‘Kom mee! We moeten hier weg!’

‘Slaan we op de vlucht?’ De ridder leek verbijsterd. ‘Voor dit schoelje?’

‘Ja.’ Tanis zweeg even. De erecode van de ridder stond hem niet toe voor gevaar weg te rennen. Hij zou hem moeten ompraten. ‘Die man is een godsdienstfanaat, Sturm. Waarschijnlijk zet hij ons op de brandstapel. En’ — een plotselinge inval gaf de doorslag — ‘er is een dame die dient te worden beschermd.’

‘De dame, ja, natuurlijk.’ Meteen stond Sturm op en liep naar de vrouw toe. ‘Mevrouw, uw dienaar.’ Hij maakte een buiging; de hoffelijke ridder weigerde zich te haasten. ‘Het lijkt erop dat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten. Uw staf heeft ons allen, en u in het bijzonder, in groot gevaar gebracht. Wij kennen deze omgeving als onze broekzak, want we zijn hier opgegroeid. U beiden, zo weet ik, bent hier vreemd. Het zou ons een eer zijn om u en uw dappere kameraad te vergezellen en indien nodig te beschermen.’

‘Kom nou mee!’ zei Tika dringend, trekkend aan Tanis’ mouw. Caramon en Raistlin stonden al bij de keukendeur.

‘Ga de kender halen,’ droeg Tanis haar op.

Tasselhof stond nog altijd als aan de grond genageld naar de staf te staren. Die nam inmiddels in rap tempo weer zijn onopvallende bruine kleur aan. Tika greep Tas bij zijn haarknot en trok hem mee naar de keuken. Met een verschrikte kreet liet de kender de staf vallen.

Snel raapte Goudmaan hem op en drukte hem stevig tegen zich aan. Ze was zichtbaar bang, maar toch nam ze Sturm en Tanis met heldere, kalme ogen op. Kennelijk dacht ze razendsnel na. Haar metgezel sprak bruusk een woord in zijn eigen taal. Ze schudde van nee. Hij fronste zijn wenkbrauwen en maakte een hakkend gebaar. Als antwoord snauwde ze hem kort iets toe, waarna hij er met een duister gezicht het zwijgen toe deed.

‘We gaan met jullie mee,’ zei Goudmaan in het Gemeenschaps tegen Sturm. ‘Dank u voor het aanbod.’

‘Deze kant op!’ Tanis dreef hen voor zich uit door de klapdeuren naar de keuken, achter Tika en Tas aan. Toen hij achteromkeek, zag hij dat een paar mensen aanstalten maakten hen achterna te komen, maar ze hadden kennelijk geen haast.

De kokkin staarde hen verdwaasd na toen ze door de keuken renden. Caramon en Raistlin waren al bij de achteruitgang, in feite niet meer dan een gat dat in de vloer was uitgezaagd. Boven het gat hing aan een stevige balk een touw dat tot op de grond hing, veertig voet lager.

‘Aha!’ riep Tas lachend uit. ‘Hier komt het bier naar boven en gaat de rommel en het uitschot naar beneden.’ Hij greep het touw vast en klom er behendig langs omlaag.

‘Het spijt me vreselijk,’ zei Tika verontschuldigend tegen Goudmaan, ‘maar het is de enige uitweg.’

‘Ik kan heus wel langs een touw naar beneden klimmen.’ Met een glimlach voegde de vrouw eraan toe: ‘Al moet ik toegeven dat het al heel wat jaartjes geleden is.’

Ze gaf haar staf aan haar metgezel en greep het stevige touw vast. Met vaardige hand-over-handbewegingen daalde ze af. Zodra ze met beide benen op de grond stond, gooide haar metgezel de staf naar beneden, greep het touw en daalde af.

‘Hoe kom jij beneden, Raist?’ vroeg Caramon met een bezorgde frons op zijn gezicht. ‘Je zou op mijn rug kunnen klimmen—’

Er laaide een woede in Raistlins ogen op waar Tanis van schrok. ‘Ik kan zelf wel naar beneden!’ siste de magiër. Voordat iemand hem kon tegenhouden, liep hij naar de rand van het gat en sprong naar beneden. Meteen tuurde iedereen met een geschrokken kreet naar beneden, in de verwachting Raistlin morsdood op de grond te zien liggen. Maar nee, ze zagen de jonge magiër rustig naar beneden zweven terwijl zijn gewaad om hem heen flapperde. Het kristal op zijn staf straalde een felle gloed uit.

‘Ik krijg de rillingen van die knul!’ grauwde Flint tegen Tanis.

‘Schiet op!’ Tanis gaf de dwerg een duw. Flint pakte het touw. Caramon was de volgende. De balk waaraan het touw hing kraakte onder zijn gewicht.

‘Ik ga als laatste,’ zei Sturm, die zijn zwaard had getrokken.

‘Goed dan.’ Tanis wist dat het geen zin had om tegen te sputteren. Hij hing zijn boog en pijlenkoker over zijn schouder, greep het touw en liet zich zakken. Opeens glipten zijn handen weg. Hij gleed langs het touw naar beneden, niet in staat te voorkomen dat het de huid van zijn handpalmen schuurde. Zodra hij op de grond stond, bestudeerde hij ineenkrimpend van pijn zijn handen. Die waren rauw en bebloed. Hij had echter geen tijd om erover na te denken. Een snelle blik omhoog leerde dat Sturm nu ook naar beneden kwam.

Tika’s gezicht verscheen in de opening. ‘Ga maar naar mijn huis!’ zei ze geluidloos, tussen de bomen door wijzend. Toen was ze verdwenen.

‘Ik weet de weg,’ zei Tas met ogen die glansden van opwinding. ‘Kom maar mee.’

Haastig liepen ze achter de kender aan, want ze konden de voetstappen al horen van de wachters die de trap op liepen naar de herberg. Tanis, die er niet aan gewend was om zich in Soelaas over de grond te verplaatsen, was al snel de weg kwijt. Boven zijn hoofd zag hij de loopbruggen en de straatlampen die tussen de boomblaadjes door schenen. Hij was volledig gedesoriënteerd, maar Tas liep vol zelfvertrouwen verder, tussen de reusachtige stammen van de vallenbomen door. De commotie in de herberg stierf weg.

‘We houden ons vannacht schuil in Tika’s huis,’ fluisterde Tanis tegen Sturm terwijl ze door de struiken ploegden. ‘Gewoon voor het geval iemand ons heeft herkend en besluit onze huizen te laten doorzoeken. Morgenochtend is iedereen dit weer vergeten. Dan nemen we de mensen van de Vlakte mee naar mijn huis om hun een paar dagen rust te gunnen. Daarna kunnen we de barbaren naar Haven sturen, waar de Raad van Hogezoekers met hen praten. Misschien ga ik zelfs wel mee. Die staf heeft mijn nieuwsgierigheid gewekt.’

Sturm knikte. Toen keek hij Tanis met een zeldzame, weemoedige glimlach op zijn gezicht aan. ‘Welkom thuis,’ zei de ridder.