Выбрать главу

‘Hmf!’ Fizban snoof. ‘Dat heb ik teruggestuurd. Hij hield me wakker met dat licht in m’n ogen.’

‘Maar we zouden juist wakker blijven, weet je nog?’ zei Tas gefrustreerd. ‘Zodat we Sestun van de draak konden redden.’

‘Hoe wilden we dat dan aanpakken?’ vroeg Fizban gretig.

‘Jij was degene die een plan had!’

‘O ja? Hemeltjelief.’ De oude tovenaar knipperde met zijn ogen. ‘Was het een goed plan?’

‘Je hebt het me niet verteld!’ schreeuwde Tas bijna. Toen maande hij zichzelf tot kalmte. ‘Het enige wat je zei, was dat we Sestun vóór het ontbijt moesten redden, omdat zelfs een greppeldwerg misschien een smakelijk hapje zou lijken in de ogen van een draak die al twaalf uur niets meer had gegeten.’

‘Klinkt logisch,’ zei Fizban. ‘Weet je zeker dat ik dat heb gezegd?’

‘Hoor eens,’ zei Tas geduldig, ‘het enige wat we eigenlijk nodig hebben is een lang touw dat we naar hem toe kunnen gooien. Kun je er een tevoorschijn toveren?’

‘Een touw!’ Fizban keek hem uit de hoogte aan. ‘Alsof ik zo diep zou zinken! Dat is een belediging voor een vakman als ik. Help me eens overeind.’

Tas hielp de tovenaar hij het opstaan. ‘Het was niet mijn bedoeling je te beledigen,’ zei de kender, ‘en ik weet dat een touw niet bepaald chic is en dat je een groot vakman bent... Alleen... Ach, laat ook maar.’ Tas gebaarde naar het balkon. ‘Ga je gang. Ik hoop alleen dat we het overleven,’ mompelde hij bij zichzelf.

‘Ik zal je niet teleurstellen, en Sestun trouwens ook niet,’ beloofde Fizban stralend. Samen tuurden ze over het balkon heen. Alles was nog precies zoals daarvoor. Sestun lag in een hoek. De draak sliep als een roos. Fizban sloot zijn ogen om zich te concentreren en prevelde griezelig klinkende woorden. Toen stak hij zijn magere hand tussen de spijlen van het balkon door en maakte een gebaar alsof hij iets optilde.

Tasselhof, die toekeek, verslikte zich bijna van schrik. ‘Stop!’ zei hij verstikt. ‘Je hebt de verkeerde te pakken!’

Fizban opende zijn ogen en zag Pyros, de rode draak, langzaam van de grond omhoogkomen, nog steeds slapend en in dezelfde houding. ‘O hemeltje!’ zei de tovenaar verschrikt. Snel sprak hij een paar andere woorden om de spreuk ongedaan te maken en de draak weer op de grond te laten zakken. ‘Verkeerd gemikt,’ zei hij. ‘Maar nu heb ik m’n doelwit in het oog. We proberen het nog eens.’

Weer hoorde Tas die griezelig klinkende woorden. Deze keer kwam Sestun los van de vloer, om langzaam maar zeker omhoog te zweven naar het balkon. Fizbans gezicht liep rood aan van inspanning.

‘Hij is er bijna! Hou vol!’ zei Tas, op en neer springend van opwinding. Geleid door Fizbans hand zweefde Sestun vredig over het balkon heen. Nog steeds diep in slaap landde hij zachtjes op de stoffige vloer.

‘Sestun,’ fluisterde Tas met zijn hand op de mond van de greppeldwerg, zodat die niet zou gaan schreeuwen. ‘Sestun! Ik ben het, Tasselhof. Word eens wakker.’

De greppeldwerg opende zijn ogen. Zijn eerste gedachte was dat heer Canaillaard had besloten hem aan een valse kender te voeren in plaats van aan de draak. Toen herkende hij echter het gezicht van zijn vriend, en werd hij slap van opluchting.

‘Je bent veilig, maar je mag niets zeggen,’ waarschuwde de kender. ‘De draak kan ons nog steeds horen—’ Hij werd onderbroken door een luide bons, ergens onder hen. De greppeldwerg kwam geschrokken overeind.

‘Sst,’ deed Tas. ‘Waarschijnlijk is dat gewoon de deur naar het hol van de draak.’ Hij haastte zich terug naar het balkon, waar Fizban tussen de spijlen door zat te turen. ‘Wat gebeurt er?’

‘De Drakenheer is er.’ Fizban wees naar beneden, waar Canaillaard op een richel stond neer te kijken op de draak.

‘Sintel, ontwaak!’ riep Canaillaard tegen de slapende draak. ‘Er zijn mij berichten ter ore gekomen over indringers. Die priesteres is hier, en ze probeert de slaven aan te zetten tot rebellie.’

Pyros kwam in beweging en opende langzaam zijn ogen, ontwakend uit een verontrustende droom waarin hij een greppeldwerg had zien vliegen. Hij schudde met zijn grote kop om de slaap te verdrijven en hoorde Canaillaard tekeergaan over een priesteres. Hij gaapte. Dus de Drakenheer had ontdekt dat de priesteres in het fort was. Dan zou Pyros dit alsnog meteen moeten afhandelen.

‘Maakt u zich geen zorgen, mijn heer...’ begon Pyros, maar hij brak zijn zin abrupt af om naar iets heel merkwaardigs te staren.

‘Me zorgen maken!’ brieste Canaillaard. ‘Ik zou verdorie...’ Ook hij zweeg. Het voorwerp waarnaar ze allebei staarden, zweefde langzaam naar beneden, licht als een veertje.

Fizbans hoed.

Tanis maakte iedereen wakker in het donkerste uur vóór de dageraad.

‘En,’ vroeg Sturm, ‘doen we het?’

‘We hebben geen keus,’ zei Tanis grimmig, met een blik op de rest van het gezelschap. ‘Als een van jullie ons heeft verraden, dan moet hij leven met de wetenschap dat hij onschuldige mensen de dood in heeft gejaagd. Canaillaard zal niet alleen ons, maar ook de gijzelaars vermoorden. Ik bid dat er geen verrader in ons midden is, en daarom zet ik onze plannen door.’

Niemand zei iets, maar allemaal keken ze elkaar zijdelings aan, geplaagd door wantrouwen.

Zodra de vrouwen wakker waren, nam Tanis het plan nog eens met hen door.

‘Mijn vrienden en ik gaan samen met Maritta naar de kamer van de kinderen, verkleed als de vrouwen die gewoonlijk het ontbijt komen brengen. Van daaruit brengen we hen naar de binnenplaats,’ zei Tanis zachtjes. ‘Jullie doen gewoon wat jullie elke ochtend doen. Zodra jullie naar buiten mogen, ga je de kinderen halen en lopen jullie onmiddellijk naarde mijnen. Jullie mannen zullen daar afrekenen met de wachters, zodat jullie veilig naar de bergen in het zuiden kunnen vluchten. Hebben jullie dat begrepen?’

De vrouwen knikten zwijgend. Ze hoorden de wachters al aankomen.

‘Het is zover,’ zei Tanis zachtjes. ‘Ga maar weer aan het werk.’

De vrouwen verspreidden zich. Tanis gebaarde Laurana en Tika dat ze naar hem toe moesten komen. ‘Als we inderdaad zijn verraden, verkeren jullie allebei in groot gevaar, aangezien jullie de vrouwen moeten bewaken—’ begon hij.

‘In dat geval zullen we allemaal in groot gevaar verkeren,’ verbeterde Laurana hem koeltjes. De hele nacht had ze geen oog dichtgedaan. Ze wist dat de angst haar zou overweldigen als ze de banden die ze zo strak om haar ziel had gewikkeld liet verslappen.

Tanis merkte niets van die innerlijke strijd. Hij vond dat ze er die ochtend ongewoon bleek en ongelooflijk mooi uitzag. Zelf had hij al zo veel meegemaakt dat hij even was vergeten hoe angstaanjagend een eerste gevecht kon zijn.

Hij schraapte zijn keel en zei toen hees: ‘Tika, als ik je een advies mag geven: houd je zwaard in de schede. Zo ben je minder gevaarlijk.’ Tika giechelde en knikte nerveus. ‘Ga Caramon maar gedag zeggen,’ droeg Tanis haar op.

Tika werd vuurrood, schonk Tanis en Laurana een veelbetekenende blik en ging ervandoor.

Tanis keek Laurana een moment lang strak aan, en nu pas viel het hem op dat ze haar kaken zo strak op elkaar klemde dat de pezen in haar hals ervan aanspanden. Hij sloeg zijn armen om haar heen, maar ze voelde stijf en koud aan als het lijk van een dracoon.

Hij liet haar los. ‘Je hoeft dit niet te doen,’ zei hij. ‘Dit is niet jouw gevecht. Ga met de andere vrouwen mee naar de mijnen.’

Laurana schudde haar hoofd. Ze wachtte tot ze er zeker van was dat haar stem beheerst zou klinken voordat ze zei: ‘Tika is niet getraind in de vechtkunst. Ik wel, al was het dan zogenaamd “ceremonieel”.’ Ze glimlachte verbitterd toen ze Tanis’ ongemakkelijke blik zag. ‘Ik zal mijn steentje bijdragen, Tanis.’ Zijn menselijke naam kwam moeizaam over haar lippen. ‘Anders denk je misschien nog dat ik een verrader ben.’

‘Laurana, geloof me alsjeblieft!’ verzuchtte Tanis. ‘Ik geloof net zomin als jij dat Gilthanas een verrader is. Alleen... Verdorie, Laurana, er staan ontzettend veel levens op het spel. Kun je dat dan niet begrijpen?’