Выбрать главу

‘Ik ben de hoeder van de blauw kristallen staf,’ zei Goudmaan terwijl ze met trots geheven hoofd op de leider van de priesters afliep. ‘Maar we hebben hem niet gestolen. Hij is ons geschonken.’

Waterwind vatte naast haar post, en Sturm aan haar andere zijde. Caramon dook op uit het struikgewas en ging met zijn hand op zijn zwaard en een gretige grijns op zijn gezicht achter haar staan.

‘Dat beweert u,’ zei de priester met zachte, snerende stem. Met een begerige blik in zijn zwarte ogen staarde hij naar de eenvoudige bruine staf in haar hand. Toen stak hij zijn omzwachtelde hand uit in een poging hem vast te pakken. Snel klemde Goudmaan de staf tegen zich aan.

‘De staf is gered uit een afschuwelijk, boos oord,’ zei ze. ‘Ik zal doen wat ik kan om uw stervende broeder te helpen, maar ik weiger deze staf aan u of wie dan ook te geven tenzij ik er volledig van overtuigd ben dat u er recht op hebt.’

De priester aarzelde en wisselde een blik met zijn metgezellen. Tanis zag dat ze nerveuze, voorzichtige bewegingen maakten in de richting van de brede riemen van stof die ze om hun lange gewaden droegen. Ongewoon brede riemen, zag Tanis, met vreemde uitstulpingen eronder waarvan hij zeker wist dat die niet door gebedsboeken werden veroorzaakt. Hij slaakte een gefrustreerde verwensing omdat Sturm en Caramon niet beter opletten. Maar Sturm leek volkomen ontspannen en Caramon stootte hem aan alsof er iets heel grappig was. Voorzichtig hief Tanis zijn boog en zette een pijl op de pees.

Uiteindelijk boog de priester ootmoedig het hoofd en stak hij zijn handen in zijn mouwen. ‘Als u onze broeder op enige wijze zou kunnen helpen, zouden wij u zeer erkentelijk zijn,’ zei hij met gedempte stem. ‘En daarna hoop ik dat u en uw reisgenoten ons willen vergezellen naar Haven. Ik kan u verzekeren dat u ervan overtuigd zult raken dat de staf ten onrechte in uw bezit is gekomen.’

‘We bepalen zelf wel waar we heen gaan, broeder,’ bromde Caramon.

Dwaas, dacht Tanis. De halfelf overwoog zijn kameraden te waarschuwen, maar besloot zich schuil te houden voor het geval zijn groeiende angst waarheid werd.

Goudmaan en de leider van de gemantelde mannen liepen naar de achterkant van de kar, vergezeld door Waterwind. Caramon en Sturm bleven aan de voorkant staan en keken belangstellend toe. Goudmaan en de priester hielden halt, en de laatste stak zijn omzwachtelde hand uit om Goudmaan naar de opening van de kar te leiden. Ze ontweek zijn aanraking en liep er zelf op af. Met een nederige buiging tilde de priester de doek op die over het achterste deel van de kar lag. Met de staf voor zich uit tuurde Goudmaan naar binnen.

Tanis zag een plotselinge snelle beweging. Goudmaan gilde. Er was een blauwe lichtflits, gevolgd door een kreet. Goudmaan sprong naar achteren op het moment dat Waterwind zich beschermend voor haar wierp. De priester zette een hoorn aan zijn lippen en blies er een lange, klaaglijke toon op.

‘Caramon! Sturm!’ riep Tanis met geheven boog. ‘Het is een va—’ Van boven afviel iets enorm zwaars boven op de halfelf, waardoor hij op de grond werd gesmeten. Krachtige handen tastten naar zijn keel en duwden zijn gezicht stevig in de natte bladeren en de modder. De vingers vonden de juiste plek en begonnen te knijpen. Tanis vocht om adem, maar hij kreeg niets dan modder in zijn neus en mond. Sterretjes dansten voor zijn ogen terwijl hij wanhopig sjorde aan de handen die zijn luchtpijp probeerden te verbrijzelen. De greep van die handen was ongelooflijk sterk. Tanis voelde dat hij het bewustzijn begon te verliezen. Hij spande zijn spieren voor een laatste, wanhopige bevrijdingspoging,maar op dat moment hoorde hij een schorre kreet en een dreun waar het gekraak van botten in doorklonk. De greep van de handen verslapte en de zware last werd van zijn rug gesleurd.

Moeizaam happend naar adem hees Tanis zich op zijn knieën overeind. Toen hij de modder van zijn gezicht had geveegd en opkeek, zag hij Flint staan met een dikke boomtak in zijn handen. De dwerg keek hem echter niet aan. Zijn aandacht werd in beslag genomen door het lichaam aan zijn voeten.

Tanis volgde de verbijsterde blik van de dwerg en deinsde vol afschuw terug. Het was geen man! Leerachtige vleugels ontsproten aan zijn rug. Hij had de geschubde huid van een reptiel en klauwen aan zijn handen en voeten, maar hij liep rechtop, als een mens. Het wezen droeg een geraffineerd harnas dat hem niet hinderde bij het vliegen. Het was echter vooral het gelaat van het wezen dat de halfelf deed rillen, want zo’n gelaat had hij nog nooit aanschouwd, op Krynn noch in zijn ergste nachtmerries. Het wezen had het gezicht van een mens, maar het was alsof het door een boze tovenaar was veranderd in dat van een reptiel.

‘Bij alle goden,’ verzuchtte Raistlin, die voorzichtig naar Tanis toe liep. ‘Wat is dat voor iets?’

Voordat Tanis antwoord kon geven, zag hij uit zijn ooghoek een felle blauwe lichtflits en hoorde hij Goudmaan iets roepen.

Toen ze in de kar keek, had Goudmaan zich heel even afgevraagd welke afschuwelijke ziekte schubvorming op de huid kon veroorzaken. Ze had een stap naar voren gedaan om de arme priester met haar staf te beroeren, maar op dat moment was het wezen op haar afgesprongen, met zijn geklauwde hand uitgestrekt naar de staf. Goudmaan was struikelend achteruitgedeinsd, maar het wezen was snel en zijn klauw sloot zich om de staf. Op dat moment was er een blauwe lichtflits. Met een ijselijke kreet van pijn had het wezen zich teruggetrokken, zijn zwartgeblakerde hand koesterend. Daarop had Waterwind zich met getrokken zwaard voor de dochter van zijn stamhoofd geworpen.

Nu hoorde Goudmaan hem echter naar adem happen en zag ze zijn zwaardarm slap naast zijn zij hangen. Wankel deinsde hij terug, zonder ook maar een poging te doen zichzelf te verdedigen. Ruwe, omwikkelde handen grepen haar van achteren vast. Een weerzinwekkende, geschubde klauw werd voor haar mond geslagen. Worstelend om zich te bevrijden ving ze een glimp op van Waterwind. Met grote ogen van angst en een lijkbleek gezicht staarde hij naar het monster in de kar, snel en oppervlakkig ademend als een man die ontwaakt uit een nachtmerrie, om tot de ontdekking te komen dat die werkelijkheid is geworden.

Goudmaan, een sterke telg uit een geslacht van krijgers, schopte achteruit naar de priester die haar vasthield, mikkend op zijn knie. Haar vaardige trap verraste haar tegenstander volkomen en verbrijzelde zijn knieschijf. Zodra de priester zijn greep liet verslappen, draaide Goudmaan zich met een ruk om en haalde uit met haar staf. Tot haar verwondering zakte de priester meteen ineen, alsof hij was geveld door een klap waar zelfs de machtige Caramon jaloers op zou zijn geweest. Vol verbijstering keek ze naar haar staf, die inmiddels in een felle blauwe gloed gehuld was. Er was echter geen tijd voor verwondering, want ze was omsingeld. Ze zwaaide met haar stralende staf om zich heen en wist de monsterlijke priesters zo op afstand te houden. Maar hoe lang kon ze dat volhouden?

‘Waterwind!’

Goudmaans kreet deed de Vlakteman opschrikken uit zijn nachtmerrie. Hij draaide zich om en zag dat ze achteruit het woud in liep terwijl ze de gemantelde priesters met de staf op afstand hield. Hij greep een van de priesters van achteren vast en smeet hem tegen de grond. Een tweede stortte zich op hem, terwijl een derde Goudmaan besprong.

Er was een felblauwe flits.

Een fractie voordat Tanis hen probeerde te waarschuwen, besefte Sturm dat de priesters hen in de val wilden laten lopen en trok hij zijn zwaard. Tussen de planken van de oude houten kar door had hij een geklauwde hand gezien die naar de staf greep. Zo snel als hij kon was hij op Waterwind afgerend om hem rugdekking te geven. De ridder was echter totaal niet voorbereid op de reactie van de Vlakteman zodra die het wezen in de kar ontwaarde. Sturm zag Waterwind hulpeloos terugdeinzen terwijl het wezen met zijn goede hand een strijdbijl greep en recht op de barbaar afsprong. Waterwind deed geen enkele poging zichzelf te verdedigen. Hij kon alleen maar staren, met zijn zwaard slapjes in zijn hand.

Sturm dreef zijn zwaard in de rug van het wezen. Met een felle kreet draaide het monster zich om, klaar voor de aanval, waarbij hij het zwaard uit de handen van de ridder wrong. Kwijlend en gorgelend in zijn felle doodsstrijd sloeg het wezen zijn armen om de verschrikte ridder heen en trok hem met zich mee op de modderige grond. Sturm wist dat het monster stervende was en deed zijn uiterste best om de angst en afkeer te onderdrukken die de aanraking van de slijmerige huid bij hem opriep. Toen hield het krijsen op en voelde hij het wezen stijf worden. De ridder duwde het lijk van zich af en wilde snel zijn zwaard uit de rug van het dode monster trekken. Er was echter geen beweging in te krijgen. Vol ongeloof staarde hij ernaar. Vervolgens zette hij zich met zijn gelaarsde voet schrap tegen het lichaam om meer kracht te kunnen zetten en gaf een machtige ruk aan het zwaard. Het zat muurvast. Woedend sloeg hij naarhet wezen, waarop hij vol angst en weerzin terugdeinsde. Het beest was in steen veranderd.