De anderen hadden zich inmiddels om Sturm heen verzameld en keken hem aan met blikken die varieerden van zeer bezorgd tot onverhuld sceptisch.
‘Ik zie geen hertenbok, van welke kleur dan ook,’ zei Waterwind, die met zijn donkere ogen het bos afspeurde.
‘Hoofdwond.’ Caramon knikte als een kwakzalvende priester. ‘Kom, Sturm, ga liggen en rust wat uit—’
‘Klets niet, stomme idioot!’ snauwde de ridder tegen Caramon. ‘Het is maar goed ook dat jij die hertenbok niet ziet, aangezien je met je maag denkt. Waarschijnlijk zou je hem doodschieten en aan het spit rijgen! Ik meen het. We moeten hem volgen!’
‘Krankzinnigheid door een hoofdwond,’ fluisterde Waterwind tegen Tanis. ‘Ik heb het vaak zien gebeuren.’
‘Ik ben er niet zo zeker van,’ zei Tanis. Hij zweeg even. Toen hij verder sprak, deed hij dat met overduidelijke tegenzin. ‘Hoewel ik de witte hertenbok zelf niet heb gezien, heb ik iemand gekend die hem wél kon zien en ben ik hem gevolgd, net als in het verhaal van de oude man.’ Afwezig betastte hij de ring in de vorm van een klimopkrans die hij aan zijn linkerhand droeg, denkend aan de elfenmaagd met de gouden lokken die had geweend toen hij Qualinesti verliet.
Caramons mond viel open. ‘Wil je echt een dier volgen dat we niet eens kunnen zien?’ vroeg hij.
‘We hebben wel eens vreemdere dingen gedaan,’ merkte Raistlin met zijn fluisterstem sarcastisch op. ‘Maar vergeet niet dat het verhaal over de witte hertenbok van de oude man afkomstig is, en dat het door die zelfde oude man komt dat we nu in de penarie zitten—’
‘Het komt door onze eigen keuzes dat we nu in de penarie zitten,’ snauwde Tanis. ‘We hadden de staf aan de Hogetheocraat kunnen overdragen en ons eruit kunnen kletsen. We hebben ons uit wel ergere situaties weten te kletsen. Ik vind dat we Sturm moeten volgen. Hij is kennelijk uitverkoren, zoals Waterwind werd uitverkoren de staf in ontvangst te nemen—’
‘Maar de hertenbok leidt ons niet eens in de juiste richting!’ wierp Caramon tegen. ‘Jij weet net zo goed als ik dat er geen paden door het westelijke deel van het woud lopen. Daar gaat nooit iemand naartoe.’
‘Misschien is dat ook maar beter,’ zei Goudmaan opeens. ‘Tanis zei al dat die monsters waarschijnlijk alle paden bewaken. Misschien is dit een uitweg. Ik vind ook dat we de ridder moeten volgen.’ Ze draaide zich om en liep met Sturm mee, zonder zelfs maar achterom te kijken, duidelijk gewend te worden gehoorzaamd. Waterwind haalde zijn schouders op, schudde zijn hoofd en trok een boos gezicht, maar toch liep hij achter Goudmaan aan. De anderen volgden zijn voorbeeld.
De ridder liet de platgetreden paden van Het Priestersoog links liggen en liep in zuidwestelijke richting de helling op. In eerste instantie leek het of Caramon gelijk kreeg, want er waren geen paden. Sturm baande zich als een wildeman een weg door het struikgewas. Maar toen stuitten ze opeens op een breed, vlak pad. Tanis staarde er vol verwondering naar.
‘Wie of wat heeft dit pad gebaand?’ vroeg hij aan Waterwind, die het net als hij met een verbaasd gezicht stond te bestuderen.
‘Dat weet ik niet,’ zei de Vlakteman. ‘Maar het is al oud. Die omgevallen boom daar ligt er al zo lang dat hij half in het zand is weggezakt, en hij is overdekt met mos en ranken. Alleen zijn er geen sporen, behalve die van Sturm. Niets wijst erop dat hier mensen of dieren hebben gelopen. Maar waarom is het dan niet overwoekerd?’
Daar kon Tanis geen antwoord op geven, en hij had geen tijd om erover na te denken. Sturm liep snel door, en de rest van het gezelschap moest zich inspannen om hem alleen maar in het zicht te houden.
‘Kobolden, boten, reptielenmensen, onzichtbare hertenbokken... Houdt het nog een keer op?’ klaagde Flint tegen de kender.
‘Kon ik de hertenbok maar zien,’ zei Tas spijtig.
‘Zorg er dan voor dat je een klap op je hoofd krijgt.’ De dwerg snoof. ‘Hoewel we in jouw geval waarschijnlijk niet eens het verschil zouden merken.’
De reisgenoten volgden Sturm, die in zijn wilde, uitgelaten stemming kennelijk alle pijn was vergeten. Het kostte Tanis moeite om de ridder in te halen. Toen hij daar uiteindelijk in slaagde, schrok hij van de koortsige glans in Sturms ogen. Toch liet de ridder zich duidelijk ergens door leiden. Het pad liep over de helling van Het Priestersoog omhoog. Tanis zag dat het hen naar de opening tussen de stenen ‘handen’ leidde, een opening waar, voor zover hij wist, niemand ooit doorheen was gegaan.
‘Wacht even,’ zei hij hijgend terwijl hij het laatste stukje dat hem van Sturm scheidde rennend overbrugde. Het middaguur was bijna aangebroken, vermoedde hij, hoewel het moeilijk vast te stellen was omdat de zon nog steeds achter rafelige grijze wolken schuilging. ‘Laten we even rusten. Ik ga van daaruit het omringende land bekijken.’ Hij wees naar een richel die aan de zijkant van de berg uitstak.
‘Rusten...’ herhaalde Sturm afwezig. Hij bleef staan om even op adem te komen. Even bleef hij voor zich uit staren, maar toen draaide hij zich om naar Tanis. ‘Ja. We kunnen wel even rusten.’ Zijn ogen glansden.
‘Gaat het wel?’
‘Prima,’ antwoordde Sturm afwezig, ijsberend over het gras terwijl hij zachtjes zijn snor gladstreek. Besluiteloos bleef Tanis even naar hem staan kijken, om vervolgens terug te lopen naar de anderen, die net over de top van een heuveltje heen kwamen.
‘We gaan hier even rusten,’ zei de halfelf. Met een zucht van opluchting liet Raistlin zich op de natte bladeren zakken.
‘Ik ga even een kijkje nemen in noordelijke richting, om te zien wat er op de weg naar Haven gebeurt,’ ging Tanis verder.
‘Ik ga wel even mee,’ bood Waterwind aan.
Tanis knikte. Samen verlieten ze het pad en liepen naar de richel. Onder het lopen wierp Tanis een steelse blik op de lange krijger. Hij begon zich op zijn gemak te voelen bij de strenge, ernstige Vlakteman. Omdat hij zelf zo op zijn privacy gesteld was, respecteerde Waterwind ook die van anderen. Het zou niet eens bij hem opkomen om de grenzen te overschrijden die Tanis rond zijn ziel had ingesteld. Dat vond de halfelf minstens zo ontspannend als een goede nachtrust. Hij wist dat zijn vrienden, omdat ze nu eenmaal zijn vrienden waren en hem al jaren kenden, druk speculeerden over zijn relatie met Kitiara. Waarom had hij hun relatie vijf jaar eerder zo abrupt verbroken? En waarom was hij vervolgens zo teleurgesteld geweest toen ze niet kwam opdagen in de herberg? Waterwind wist natuurlijk niets van Kitiara, maar Tanis had het gevoel dat de Vlakteman zich niet anders zou gedragen als hij het wel wist. Hij zou vinden dat het Tanis’ zaken waren, en dat het hem niet aanging.
Zodra ze in het zicht van de Havenweg waren, lieten ze zich op handen en voeten zakken om voorzichtig, stukje bij beetje over de natte rotsen naar de rand van de richel te kruipen. Toen hij in oostelijke richting naar beneden keek, kon Tanis zien hoe de oude picknickpaden achter de berg verdwenen. Waterwind wees, en Tanis besefte dat er wezens over de picknickpaden liepen. Dat verklaarde de griezelige stilte in het woud. Grimmig klemde Tanis zijn lippen opeen. Kennelijk lagen de wezens voor hen in hinderlaag. Sturm en zijn witte hertenbok haddenhun waarschijnlijk het leven gered. Maar het zou niet lang duren voor de wezens dit nieuwe pad hadden gevonden. Tanis keek naar beneden en knipperde verschrikt met zijn ogen, want er was helemaal geen pad. Hij zag niets dan dicht, ondoordringbaar bos. Achter hen had het pad zich gesloten. Mijn fantasie slaat op hol, dacht hij. Hij richtte zijn blik weer op de Havenweg en op de vele wezens die eroverheen bewogen. Ze hadden niet veel tijd nodig gehad om zich te organiseren, dacht hij. Hij sloeg zijn ogen op naar het noorden, naar het kalme, vredige water van het Kristalmirmeer. Toen dwaalde zijn blik af naar de horizon.
Hij fronste zijn wenkbrauwen. Er klopte iets niet. Hij kon er niet direct een vinger achter krijgen, dus zei hij niets tegen Waterwind, maar bleef hij naar de horizon staren. In het noorden pakten onweerswolken zich samen, dreigender dan ooit. Lange, grauwe vingers krasten over het land. En vanaf de grond... Dat was het! Met zijn hand op Waterwinds arm wees Tanis naar het noorden. Met samengeknepen ogen keek Waterwind in de aangewezen richting, in eerste instantie zonder te zien wat Tanis bedoelde. Toen zag hij het echter: dikke, zwarte rookkolommen die omhoog reikten naar de hemel. Hij trok zijn dikke, zwarte wenkbrauwen samen.