‘Caramon, waar—’ Tanis hield de grote man bezorgd vast en deed verwoede pogingen zijn verwonding te ontdekken.
‘Mijn hand!’ Snikkend wiegde Caramon heen en weer met zijn linkerhand — zijn zwaardhand — stevig onder zijn rechterarm geklemd.
‘Wat is daarmee?’ vroeg Tanis. Maar toen hij het zwaard van de krijger op de grond zag liggen, wist hij het al. Het was bedekt met rijp.
Vol afschuw keek Tanis op, juist op het moment dat de hand van de geestverschijning zich stevig om Raistlins pols klemde. Een huivering trok door het fragiele lichaam van de magiër en zijn gezicht vertrok van pijn, maar hij viel niet. Hij sloot zijn ogen, de cynische, verbitterde lijntjes in zijn gezicht verdwenen en de vredigheid van de dood daalde over hem neer. Vol ontzag keek Tanis toe, zich slechts ten dele bewust van Caramons schorre kreten. Opnieuw zag hij hoe Raistlins gezicht een verandering onderging. Deze keer werd het van extase vervuld. De magische aura die om hem heen hing werd krachtiger, tot het zo fel gloeide dat het bijna tastbaar leek.
‘We worden ontboden,’ zei Raistlin. Hij sprak met zijn eigen stem, alleen klonk die in Tanis’ oren volkomen anders dan normaal. ‘We moeten gaan.’
De magiër keerde hun de rug toe en liep het woud in. De ontvleesde hand van de spookachtige koning omklemde nog steeds zijn pols. De kring van ondoden week uiteen om hen door te laten.
Hou ze tegen,’ kreunde Caramon. Moeizaam krabbelde hij overeind.
‘Dat kan niet.’ Met veel moeite wist Tanis hem tegen te houden, en uiteindelijk liet de grote man zich huilend in de armen van de halfelf vallen. ‘We gaan achter hem aan. Hij redt zich wel. Hij is een magiër, Caramon, wij kunnen het niet begrijpen. We gaan achter hem aan...’
In de ogen waarmee de ondoden de reisgenoten nakeken terwijl ze langs hen heen liepen en in het woud verdwenen, flakkerde een goddeloos licht op. Achter hen sloot het spookachtige leger de rangen.
De reisgenoten betraden een hels slagveld. Staal rinkelde, gewonden schreeuwden om hulp. De nachtelijke confrontatie tussen de spokenlegers leek zo echt dat Sturm in een reflex zijn zwaard trok. Het tumult was oorverdovend. Hij ontweek ongeziene uithalen waarvan hij zeker wist dat ze op hem waren gericht. Wanhopig zwaaide hij met zijn zwaard naar de duisternis, ervan overtuigd dat hij verdoemd was en dat er geen ontsnapping mogelijk was. Hij zette het op een rennen, maar opeens was hij het woud uit en stond hij op een kale, verwoeste open plek. Voor hem stond Raistlin, alleen.
De magiër had zijn ogen gesloten. Nu zakte hij met een zachte zucht in elkaar. Sturm rende al op hem af toen Caramon opeens opdook, Sturm bijna omverliep om bij zijn broer te komen en hem teder in zijn armen nam. Een voor een kwamen ook de anderen de open plek oprennen alsof ze achterna werden gezeten. Raistlin prevelde nog steeds vreemde, onverstaanbare woorden. De geesten verdwenen.
‘Raist!’ snikte Caramon moedeloos.
Knipperend gingen de ogen van de magiër open. ‘De spreuk... heeft me uitgeput,’ fluisterde hij. ‘Ik moet rusten…’
‘En rusten zult ge!’ klonk een diepe basstem, de stem van een levend wezen.
Tanis slaakte een zucht van verlichting, al legde hij tegelijkertijd zijn hand op het gevest van zijn zwaard. Snel sprongen hij en de anderen beschermend vóór Raistlin en draaiden zich om in de richting van de stem, turend in de duisternis. Toen verscheen plotseling de zilverkleurige maan, alsof iemand de zwarte zijden doek had weggetrokken die eroverheen had gelegen. Nu konden ze het hoofd en de schouders zien van een man die tussen de bomen stond. Zijn blote schouders waren minstens zo zwaar en krachtig als die van Caramon. Lange lokken krulden om zijn hals en zijn heldere ogen hadden een kille glans. De reisgenoten hoorden geritsel in de struiken en zagen het maanlicht weerkaatsen op de punt van een speer die op Tanis werd gericht.
‘Leg uw miezerige wapens neer,’ zei de man waarschuwend. ‘Ge zijt omsingeld en hebt geen schijn van kans.’
‘Een truc,’ grauwde Sturm, maar op het moment dat hij dat zei, klonk er luidruchtig gekraak en het knappen van takken. Er verschenen nog meer mannen, overal om hen heen, allen gewapend met speren die glansden in het maanlicht.
De eerste man liep het grote passen op hen af, en hun greep op hun wapens verslapte terwijl ze verwonderd naar hem staarden.
Het was helemaal geen man, maar een centaur. Vanaf het middel omhoog had hij het lichaam van een mens, maar onder het middel dat van een paard. Gracieus draafde hij op hen af, zodat de krachtige spieren van zijn brede torso rimpelden. Op zijn bevelende gebaar kwamen ook andere centaurs naar voren. Tanis stak zijn zwaard terug in de schede. Flint nieste.
‘Ge dient met ons mee te komen,’ beval de centaur.
‘Mijn broer is ziek,’ grauwde Caramon. ‘Hij kan helemaal nergens naartoe.’
‘Zet hem op mijn rug,’ zei de centaur koeltjes. ‘En mochten er onder u nog meer vermoeiden zijn, dan kunt ook gij rijden naar onze bestemming.’
Waar brengen jullie ons naartoe?’ vroeg Tanis.
‘Ge zijt niet in de positie om vragen te stellen.’ De centaur stak zijn speer uit en prikte Caramon ermee in de rug. ‘We zullen ver en snel reizen. Ik stel voor dat ge rijdt. Maar vrees niet.’ Hij maakte een buiging voor Goudmaan, met zijn voorbeen naar voren en zijn hand tegen het stugge haar op zijn voorhoofd. ‘Er zal u deez’ nacht niets overkomen.’
‘Mag ik alsjeblieft rijden, Tanis?’ smeekte Tasselhof.
Flint nieste hevig. ‘Vertrouw ze niet!’
‘Dat doe ik ook niet,’ mompelde Tanis, ‘maar ik geloof niet dat we veel keus hebben. Raistlin kan niet lopen. Toe maar, Tas. En de rest ook.’
Met een boze, wantrouwige blik op de centaurs tilde Caramon zijn broer op en zette hem op de rug van een van de halfmensen. Raistlin zakte zwakjes voorover.
‘Stijg op,’ zei de centaur tegen Caramon. ‘Ik kan u allebei dragen. Uw broer zal uw steun nodig hebben, want we zullen snel rijden.’
De grote krijger werd rood van gêne, maar toch klom hij op de rug van de centaur. Zijn benen waren zo lang dat zijn voeten bijna de grond raakten. Hij sloeg een arm om Raistlin heen, waarop de centaur over het pad weg galoppeerde. Giechelend van opwinding sprong Tasselhof op de rug van een andere centaur, om er aan de andere kant meteen weer af te glijden en in de modder terecht te komen. Sturm zuchtte diep, hielp de kender overeind en zette hem stevig op de rug van de centaur. Vervolgens tilde hij Flint op, en voordat die kon protesteren zat hij al achter Tas. Flint wilde nog iets zeggen, maar hij kon alleen maar niezen terwijl de centaur in beweging kwam. Tanis reed mee met de eerste centaur, die de leider leek te zijn.
Waar brengen jullie ons naartoe?’ vroeg Tanis opnieuw.
‘Naar de Woldmeester,’ antwoordde de centaur.
‘De Woldmeester?’ herhaalde Tanis. ‘Wie is dat? Is hij net zoals jullie?’
‘Zij is de Woldmeester,’ antwoordde de centaur. Op een drafje liep hij het pad op.
Tanis wilde nog iets vragen, vloog bijna van de rug van de centaur toen die snelheid maakte, waarna hij zo hard weer neerkwam dat hij bijna zijn tong afbeet. Omdat hij steeds verder naar achteren dreigde te schuiven naarmate de centaur sneller ging galopperen, sloeg Tanis zijn armen om diens brede torso.
‘Nee, ge hoeft me niet stuk te knijpen.’ De centaur keek achterom met ogen die glinsterden in het maanlicht. ‘Het is mijn taak ervoor te zorgen dat ge blijft zitten. Ontspant ge zich. Plaats uw handen op mijn achterhand om uzelf in evenwicht te houden. Goed zo. En omklem me nu met uw benen.’
De centaurs verlieten het pad en stormden het woud in. Meteen werd het maanlicht opgeslokt door het dichte bladerdak. Tanis voelde takken tegen zich aan slaan die aan zijn kleren bleven haken. De centaur galoppeerde echter verder zonder ook maar één keer in te houden of uit te wijken, en Tanis kon er alleen maar op vertrouwen dat hij de weg goed kende, een weg die hij zelf niet kon onderscheiden.
Al snel ging het tempo omlaag, en uiteindelijk bleef de centaur staan. Tanis kon niets zien in de verstikkende duisternis. Hij wist dat zijn metgezellen er ook waren, maar alleen omdat hij Raistlins oppervlakkige ademhaling, Caramons rammelende wapenrusting en Flints onophoudelijke genies kon horen. Zelfs het licht van Raistlins staf was gedoofd.