Выбрать главу

‘Nee, kniel niet, edel dier,’ zei ze. ‘Ik reed al voordat ik kon lopen. Ik heb geen hulp nodig.’ Ze gaf Waterwind haar staf, sloeg haar armen om de hals van de pegasus en slingerde haar been over zijn brede rug. Haar golvende, zilverachtig gouden haar leek zacht en wit in het maanlicht en haar gezicht was zuiver en kil als marmer. Gezeten op het gevleugelde paard zag ze er werkelijk uit als de prinses van een barbaarse stam.

Ze pakte haar staf aan van Waterwind, stak hem in de lucht en zette een lied in. Met glanzende ogen van bewondering sprong Waterwind achter haar op de rug van het gevleugelde dier. Hij sloeg zijn armen om haar heen en voegde zijn baritonstem bij de hare.

Tanis had geen idee wat ze zongen, maar het klonk als een triomfantelijk overwinningslied. Het raakte hem, en hij zou dolgraag hebben meegezongen. Een van de pegasi draafde op hem af. Hij trok zichzelf omhoog en nam plaats op de brede rug van het dier, vlak vóór diens machtige vleugels.

Nu stegen alle reisgenoten op, meegesleurd in de verrukking van het moment. Goudmaans zang gaf hun ziel vleugels toen de pegasi zich lieten meevoeren door de luchtstromingen. Hoger en hoger vlogen ze, cirkelend boven het woud. De zilveren en de rode maan hulden de vallei in de diepte en de wolken aan de hemel in een griezelig, maar prachtig paarsachtig licht dat naadloos overging in het diepere purper van de nacht. Het woud verdween snel uit het zicht, en het laatste wat de reisgenoten zagen, was de Woldmeester, die schitterde als een ster die uit de hemel was gevallen, verloren en alleen in een donker wordend land.

Een voor een werden de reisgenoten door slaperigheid overvallen.

Tasselhof vocht het langst tegen die magische slaap. Gebiologeerd door de straffe wind in zijn gezicht, gefascineerd door de aanbik van de hoge bomen die gewoonlijk boven hem uittorenden, maar nu niet meer leken dan stukken speelgoed, deed Tas veel langer dan de anderen zijn uiterste best om wakker te blijven. Flints hoofd rustte tegen zijn rug en de dwerg snurkte luid. Goudmaan lag veilig in Waterwinds armen. Zijn hoofd hing over haar schouder. Zelfs in zijn slaap hield hij haar beschermend vast. Caramon lag luidruchtig ademend voorover over de hals van zijn paard. Zijn tweelingbroer leunde tegen zijn brede rug. Sturm sliep vredig. De lijntjes van pijn in zijn gezicht waren verdwenen. Zelfs Tanis’ bebaarde gezicht was vrij van zorgen en verantwoordelijkheid.

Tas gaapte. ‘Nee,’ mompelde hij, terwijl hij verwoed met zijn ogen knipperde en zichzelf kneep.

‘Ga toch rusten, kleine kender,’ zei zijn pegasus geamuseerd. ‘Stervelingen zijn niet gemaakt om te vliegen. ‘Die slaap is voor je eigen veiligheid. We willen niet dat je in paniek raakt en eraf valt.’

‘Dat gebeurt toch niet,’ protesteerde Tas, opnieuw gapend. Zijn hoofd zakte voorover. De hals van de pegasus was warm en gerieflijk, en zijn vacht zacht en geurig. ‘Ik raak niet in paniek,’ fluisterde Tas slaperig. ‘Ik raak nooit in paniek...’ Hij viel in slaap.

De halfelf werd met een schok wakker, om tot de ontdekking te komen dat hij op een grazige weide lag. De leider van de pegasi stond vlak bij hem naar het oosten te staren. Tanis ging rechtop zitten.

‘Waar zijn we?’ begon hij. ‘Dit is geen stad.’ Hij keek om zich heen. ‘Maar... we zijn nog niet eens de bergen overgestoken!’

‘Het spijt me.’ De pegasus draaide zich naar hem om. ‘We konden jullie niet helemaal naar de Oostermuurbergen brengen. In het oosten dreigt een groot gevaar. Er hangt een duisternis die ik op Krynn niet meer heb gevoeld sinds...’ Hij zweeg, liet zijn hoofd hangen en tikte rusteloos met zijn hoef op de grond. ‘Ik durf niet verder te reizen.’

‘Waar zijn we?’ herhaalde de verwarde halfelf. ‘En waar zijn de andere pegasi?’

‘Die heb ik naar huis gestuurd. Ik ben achtergebleven om jullie te bewaken zolang jullie nog sliepen. Nu jij wakker bent, moet ook ik naar huis.’ De pegasus keek Tanis streng aan. ‘Ik weet niet waardoor dit grote kwaad op Krynn is gewekt. Ik vertrouw erop dat jij en je metgezellen er niet verantwoordelijk voor zijn.’

Hij spreidde zijn machtige vleugels.

‘Wacht!’ Tanis krabbelde overeind. ‘Wat voor...’

De pegasus sprong de lucht in, beschreef twee cirkels en verdween toen in rap tempo aan de westelijke hemel.

‘Wat voor kwaad?’ vroeg Tanis mistroostig. Zuchtend keek hij om zich heen. Zijn metgezellen lagen verspreid om hem heen in verschillende houdingen te slapen als een roos. Hij bestudeerde de horizon in een poging vast te stellen waar hij was. Het werd al bijna licht, besefte hij. De eerste zonnestralen piepten boven de oostelijke kim uit. Hij stond op een vlakke prairie. Er was nergens een boom te bekennen, niets dan golvende grasvlakten zo ver als het oog reikte.

Zich afvragend wat de pegasus had bedoeld met dat gevaar in het oosten ging Tanis weer zitten, om de zon te zien opkomen en te wachten tot zijn vrienden ontwaakten. Hij hoefde niet exact te weten waar hij was, want hij vermoedde dat Waterwind dit land tot aan het kleinste grassprietje kende. Daarom strekte hij zich met zijn gezicht naar het oosten uit op de grond, meer ontspannen na die vreemde slaap dan hij zich in dagen had gevoeld.

Opeens kwam hij overeind. Weg was de ontspanning. De adem stokte in zijn keel, alsof een onzichtbare hand die samenkneep. Want daar inde verte rezen drie dikke, vettige, zwarte rookkolommen op, als vieze vingers die naar het frisse, felle ochtendlicht reikten. Tanis sprong overeind, rende naar Waterwind en schudde voorzichtig aan diens schouder, in een poging hem wakker te maken zonder Goudmaan te storen.

‘Sst,’ deed Tanis met een vinger waarschuwend tegen zijn lippen en een knikje naar de slapende vrouw, toen Waterwind knipperend met zijn ogen opkeek naar de halfelf. Zodra hij de duistere blik in Tanis’ ogen zag, was de barbaar klaarwakker. Zachtjes stond hij op, en om zich heen kijkend liep hij een eindje met Tanis op.

‘Wat krijgen we nu?’ fluisterde hij. ‘We bevinden ons op de Vlakten van Abanasinië. Zeker nog een halve dag reizen bij de Oostermuurbergen vandaan. Mijn dorp ligt ten oosten van hier...’

Hij zweeg, want Tanis wees woordeloos naar het oosten. De Vlakteman slaakte een korte, hese kreet toen hij de rookkolommen aan de hemel zag. Goudmaan schrok wakker. Ze ging rechtop zitten en keek Waterwind aan, eerst slaperig, toen met groeiende angst. Ze draaide zich om en volgde zijn ontzette blik.

‘Nee,’ kreunde ze, en toen luider: ‘Nee!’ Snel stond ze op om hun bezittingen bij elkaar te rapen. De anderen werden wakker van haar kreet.

‘Wat is er?’ vroeg Caramon, die meteen overeind sprong.

‘Hun dorp,’ zei Tanis zachtjes met een gebaar naar het oosten. ‘Het staat in brand. Kennelijk verplaatst het leger zich sneller dan we dachten.’

‘Nee,’ zei Raistlin. ‘Weet je nog? De draconenpriesters zeiden dat ze de staf hadden gevolgd tot in een dorp op de Vlakten.’

‘Mijn volk,’ prevelde Goudmaan. Alle energie leek uit haar weg te vloeien. Starend naar de rook liet ze zich tegen Waterwind aan zakken. ‘Mijn vader...’

‘We kunnen maar beter gaan.’ Caramon keek slecht op zijn gemak om zich heen. ‘We trekken hier de aandacht als een edelsteen in de navel van een buikdanseres.’

‘Ja,’ zei Tanis. ‘We moeten hier weg. Maar waar gaan we naartoe?’ vroeg hij aan Waterwind.

‘Naar Que-shu.’ Goudmaans stem maakte duidelijk dat ze geen tegenspraak zou dulden. ‘Dat ligt toch op onze route. De Oostermuurbergen beginnen vlak achter mijn dorp.’ Door het hoge gras ging ze op weg.

Tanis wierp Waterwind een vluchtige blik toe.

‘Marulina!’riep de Vlakteman haar toe. Hij rende Goudmaan achterna en pakte haar arm vast. ‘Nikh pat-takh merilar!’ zei hij streng.

Ze keek naar hem op met ogen zo kil en blauw als de ochtendhemel.