Выбрать главу

‘Ik wed dat Caramon zijn vork erin zou steken en hem op zou eten!’ zei Flint.

Stikkend van de lach wreef Tas de tranen uit zijn ogen. De dwerg bulderde het uit. Opeens bereikte het tweetal de rand van de sponsachtige grond. Tasselhof greep de dwerg vast, die bijna voorover in een moeraspoel duikelde, die zo breed was dat je hem niet met een brug van lianen zou kunnen overspannen. Er lag een reusachtige ijzerklauwboom over het water, en de brede stam bood een pad dat breed genoeg was voor twee personen naast elkaar.

‘Dat noem ik nog eens een brug!’ zei Flint terwijl hij een stap achteruit deed in een poging de boom scherp te krijgen. ‘Heel anders dan die stomme groene webben waar je als een spin overheen moest kruipen. Kom.’

‘Kunnen we niet beter op de anderen wachten?’ vroeg Tasselhof mild. ‘Tanis zou niet willen dat we elkaar kwijtraakten.’

‘Tanis? Hmpf!’ snoof de dwerg. ‘We zullen hem eens een poepie laten ruiken.’

‘Goed dan,’ zei Tasselhof opgewekt. Hij sprong op de omgevallen boom. ‘Voorzichtig,’ zei hij toen hij even uitgleed, maar soepel zijn evenwicht hervond. ‘Het is hier glad.’ Met zijn armen uitgestrekt en zijn tenen naar buiten, net als de koorddanser die hij een keer op de kermis had gezien, nam hij een paar snelle passen.

De dwerg klauterde achter de kender aan. Op zijn stevige laarzen kloste hij onhandig over de boom. Een stemmetje in het niet door brandewijn bedwelmde deel van Flints geest vertelde hem dat hij dit broodnuchter nooit had gekund. Het stemmetje vertelde hem ook dat hij niet goed bij zijn hoofd was, dat hij het water overstak zonder op de anderen te wachten, maar hij besteedde er geen aandacht aan. Hij voelde zich weer piepjong.

Tasselhof, die niet goed oplette omdat hij deed alsof hij de Magnifieke Mirgo was, keek op en kwam tot de ontdekking dat hij nog publiek had ook: vlak vóór hem sprong zo’n dracoon op de boom. Die aanblik werkte meteen ontnuchterend. De kender werd nooit echt bang, maar verrast was hij wel. Hij had de tegenwoordigheid van geest om twee dingen te doen. Eerst riep hij keihard: ‘Tanis! Hinderlaag!’ Vervolgens tilde hij zijn hoopakstaf op en beschreef er een wijde boog mee.

Daarmee verraste hij de dracoon. De adem van het wezen stokte, en hij sprong weer van de boom af, op de oever. Daardoor raakte Tas even uit evenwicht, maar hij herstelde zich snel en vroeg zich af wat hij nu moest doen. Toen hij om zich heen keek, zag hij op de oever nog een dracoon staan. Ze waren, zo zag hij tot zijn verbazing, niet gewapend. Voordat hij over dat merkwaardige feit kon nadenken,hoorde hij achter zich gebrul. Hij was vergeten dat de dwerg er ook nog was.

‘Wat is er?’ riep Flint.

‘Draconendingesen,’ zei Tas met zijn hoopak stevig in zijn handen. Hij tuurde om zich heen in de mist. ‘Twee, vlak voor ons! Daar komen ze!’

‘Nou, vervloekt, ga dan uit de weg!’ snauwde Flint. Hij tastte naar de strijdbijl op zijn rug.

‘Waar moet ik dan naartoe?’ riep Tas wild.

‘Plat!’ schreeuwde de dwerg.

De kender dook voorover op de boomstam, precies op het moment dat een van de draconen met uitgestrekte klauwen op hem afsprong. Flint haalde met al zijn kracht uit met zijn strijdbijl, en de dracoon zou ongetwijfeld onthoofd zijn als het wapen ook maar enigszins bij hem in de buurt was gekomen. Helaas had de dwerg een misrekening gemaakt, waardoor het blad zonder schade aan te richten voor de dracoon langs floot. Het monster stond inmiddels met zijn handen te zwaaien en op zangerige toon vreemde woorden uit te spreken.

Niet in staat de zwaai van zijn strijdbijl te remmen, draaide Flint om zijn as. Zijn voeten gleden weg op het slijmerige hout en met een luide kreet viel de dwerg achterover in het water.

Tasselhof trok al jaren op met Raistlin, dus besefte hij meteen dat de dracoon met een spreuk bezig was. De kender, die nog steeds met zijn hoopakstaf in zijn hand op zijn buik op de boomstam lag, vermoedde dat hij misschien anderhalve tel had om na te denken over wat hij moest doen. Onder hem lag de dwerg in het water te proesten en te sputteren. Vlakbij had de dracoon duidelijk bijna de verpletterende apotheose van zijn spreuk bereikt. Tas besloot dat alles beter was dan betoverd worden. Hij ademde diep in en liet zich van de boomstam vallen.

‘Tanis! Hinderlaag!’

‘Vervloekt!’ zei Caramon toen ze ergens voor zich in de mist de stem van de kender hoorden.

Met z’n allen renden ze in de richting van het geluid, de lianen en takken verwensend die hun de weg versperden. Toen ze met veel kabaal de rand van het bos bereikten, zagen ze de omgevallen ijzerklauw die als brug fungeerde. Vier draconen kwamen uit de schaduw op hen afgestormd en sneden hun de pas af.

Opeens werden de kameraden omringd door een duisternis die zo diep was dat ze hun eigen handen niet eens konden zien, laat staan hun metgezellen.

‘Magie!’ hoorde Tanis Raistlin sissen. ‘Dit zijn gebruikers van magie. Uit de weg. Hier winnen jullie het niet van.’

Vervolgens hoorde Tanis de magiër een kreet van pijn slaken.

‘Raist!’ schreeuwde Caramon. ‘Waar... Oef...’ Er klonk een kreun, gevolgd door een doffe dreun toen de krijger met zijn zware lijf tegen de grond sloeg.

Tanis hoorde de draconen iets opzeggen. Hij tastte naar zijn zwaard, maar bijna meteen werd hij van top tot teen gehuld in een dikke, kleverige substantie die in zijn neus en mond ging zitten. Hoe meer hij zijn best deed om zich te bevrijden, hoe steviger hij vast kwam te zitten. Naast zich hoorde hij Sturm vloeken, Goudmaan slaakte een kreet, Waterwinds stem werd afgesneden. Toen werd Tanis opeens slaperig. Hij liet zich op zijn knieën zakken, nog steeds worstelend om zich te bevrijden uit de webachtige substantie die zijn armen tegen zijn lichaam plakte. Toen viel hij voorover op zijn gezicht en zakte weg in een onnatuurlijke slaap.

14

Gevangenen van de draconen.

Op zijn buik op de grond, hijgend en wel; keek Tasselhof toe terwijl de draconen voorbereidingen troffen om zijn bewusteloze vrienden weg te voeren. De kender zat goed verstopt in een struik vlak bij het moeras. Naast hem lag, languit en buiten westen, de dwerg. Tas had geen keus. De dwerg had hem in zijn paniek meegesleurd onder het koude water. Als hij de dwerg geen dreun op zijn hoofd had gegeven met zijn hoopakstaf, zouden ze er geen van beiden levend uit zijn gekomen. Hij had de bewusteloze dwerg uit het water gesleurd en onder een struik verstopt.

Vervolgens moest Tasselhof hulpeloos toekijken terwijl de draconen met een toverspreuk zijn vrienden hulden in iets wat eruitzag als een stevig spinnenweb. Tas vermoedde dat ze allemaal bewusteloos waren -of dood — want ze verweerden zich niet.

De kender putte enig grimmig amusement uit de mislukte pogingen van de draconen om Goudmaans staf te pakken. Kennelijk herkenden ze hem, want ze krasten wat in hun taal vol keelklanken terwijl ze opgetogen gebaarden. Een van hen — waarschijnlijk de leider — wilde de staf pakken. Er volgde een blauwe lichtflits. Met een schelle kreet liet de dracoon de staf vallen. Hij hupte heen en weer langs de oever onder het uiten van woorden waarvan Tas aannam dat het krachttermen waren. Uiteindelijk bedacht de leider echter een ingenieuze oplossing. Hij haalde een bontdeken uit Goudmaans reistas en legde die op de grond. Vervolgens raapte het wezen een stok op en gebruikte die om de staf op de deken te rollen. Ten slotte wikkelde hij de staf voorzichtig in de bontdeken en tilde hem triomfantelijk op. De draconen tilden de in webben gehulde lichamen van Tas’ vrienden op en gingen op weg. De rest van de draconen kwam achter ze aan met de reistassen en wapens van de reisgenoten.

Juist op het moment dat de draconen over een pad marcheerden dat vlak langs de kender liep, begon Flint opeens te bewegen en te kreunen. Tas sloeg zijn hand voor de mond van de dwerg. De draconen leken niets te hebben gehoord, want ze liepen gewoon verder. Toen ze hem passeerden, kon Tas zijn vrienden duidelijk zien in het zwakker wordende middaglicht. Ze leken in een diepe slaap. Caramon snurkte zelfs. De kender moest denken aan Raistlins slaapspreuk, en vermoedde dat de draconen net zoiets met zijn vrienden hadden uitgehaald.