Выбрать главу

Flint kreunde opnieuw. Een van de draconen achter in de rij bleef staan om in de struiken te turen. Tas raapte zijn hoopak op en hield die boven het hoofd van de dwerg in de aanslag, voor het geval dat. Het was echter niet nodig. De dracoon haalde zijn schouders op, mompelde iets bij zichzelf en sloot toen in looppas aan bij zijn kameraden. Met een zucht van verlichting haalde Tas zijn hand van de mond van de dwerg. Flint knipperde met zijn ogen.

‘Wat is er gebeurd?’ kreunde de dwerg met zijn hand op zijn hoofd.

‘Je bent van de brug gevallen, en toen heb je je hoofd gestoten aan een stuk hout,’ zei Tas gladjes.

‘O ja?’ Flint keek wantrouwig. ‘Daar kan ik me niets van herinneren. Ik weet nog dat een van die draconen op me afkwam en dat ik in het water viel—’

‘Nou, zo is het gegaan, dus niet zeuren,’ zei Tas haastig terwijl hij overeind krabbelde. ‘Kun je lopen?’

‘Natuurlijk kan ik lopen,’ snauwde de dwerg. Hij stond op, een beetje onvast op zijn benen, maar met rechte rug. ‘Waar is iedereen?’

‘De draconen hebben hen overmeesterd en meegenomen.’

‘Allemaal?’ Flints mond viel open. ‘Zomaar?’

‘Deze draconen gebruikten magie,’ zei Tas ongeduldig, want hij stond te popelen om op pad te gaan. ‘Ik neem aan dat ze een spreuk hebben uitgesproken. Ze hebben niemand verwond, behalve Raistlin. Hem hebben ze volgens mij iets vreselijks aangedaan. Ik heb hem gezien toen ze hier langskwamen. Hij zag er beroerd uit. Maar hij is de enige.’ De kender trok de dwerg aan zijn natte mouw. ‘Kom op nou, we moeten achter hen aan.’

‘Ja, goed,’ mompelde Flint, om zich heen kijkend. Toen legde hij zijn hand weer op zijn hoofd. ‘Waar is mijn helm?’

‘Op de bodem van het moeras,’ zei Tas geërgerd. ‘Wilde je hem gaan opduiken?’

De dwerg wierp het water een blik vol afschuw toe, rilde en wendde zich snel af. Weer legde hij zijn hand op zijn hoofd, op de fikse bult die hij daar voelde. ‘Ik kan me echt niet herinneren dat ik mijn hoofd heb gestoten,’ mompelde hij. Toen bedacht hij opeens iets. Wild tastte hij op zijn rug. ‘Mijn bijl!’ kreet hij.

‘Sst!’ deed Tas berispend. ‘Je leeft in elk geval nog. En nu moeten we de anderen gaan redden.’

‘En hoe stel je je voor dat we dat moeten doen zonder wapens, afgezien van die uit de kluiten gewassen slinger van je?’ mopperde Flint terwijl hij achter de lichtvoetige kender aan stampte.

‘We bedenken wel iets,’ zei Tas vol zelfvertrouwen, al had hij het gevoel dat hij elk moment kon struikelen nu de moed hem snel in de schoenen begon te zinken.

De kender wist zonder enige moeite het spoor van de draconen te vinden. Het was duidelijk een oud en veelgebruikt pad, want het zag eruit alsof het door de voeten van honderden draconen was platgetreden. Toen hij de sporen bestudeerde, besefte Tasselhof opeens dat ze misschien wel midden in een kamp vol monsters terecht zouden komen. Hij haalde zijn schouders op. Het had geen zin om je over dergelijke onbenullige details druk te maken.

Helaas was Flint een andere filosofie toegedaan. ‘Er zit daar verdorie een compleet leger!’ zei de dwerg verbijsterd, terwijl hij de kender bij de schouder greep.

‘Ja, nou ja...’ Tas bleef even staan om de situatie te overdenken. Zijn gezicht lichtte op. ‘En dat is maar goed ook. Hoe meer er zijn, des te kleiner de kans dat ze ons zullen zien.’ Hij liep weer verder. Flint fronste zijn voorhoofd. Er klopte iets niet aan die logica, maar op het moment kon hij er niet de vinger achter krijgen, en hij was te nat en koud om de discussie aan te gaan. En trouwens, hij dacht er net zo over als de kender: de enige andere mogelijkheid die ze hadden, was door het moeras terug vluchten en hun vrienden aan hun lot overlaten. En dat was geen reële optie.

Ze liepen nog een half uur door. De zon zakte weg in de mist, waardoor die een bloedrode gloed kreeg. Het werd snel donker in het sombere moeras.

Al snel zagen ze voor zich uit een fel licht. Ze verlieten het pad en kropen de struiken in. De kender bewoog zich geruisloos voort, maar de dwerg stapte op takjes die knapten onder zijn voeten en deed de blaadjes luid ritselen. Gelukkig werd er gefeest in het draconenkamp, waardoor ze het waarschijnlijk niet eens zouden hebben gehoord als er een heel leger van dwergen op hen afkwam. Flint en Tas lieten zich net buiten de lichtkring van het kampvuur op hun knieën zakken en keken toe. Opeens greep de dwerg de kender zo ruw vast dat de laatste bijna omviel.

‘Grote Reorx!’ vloekte Flint wijzend. ‘Een draak!’

Tas was te verbijsterd om iets te kunnen zeggen. Verbaasd en ontzet keken hij en de dwerg naar de dansende draconen, die zich met enige regelmaat voor een reusachtige zwarte draak op de grond lieten vallen.

Het monster zat weggedoken in het overgebleven deel van een half verbrokkeld, koepelvormig gebouw. Zijn kop kwam boven de boomtoppen uit en zijn spanwijdte was gigantisch. Een van de draconen, gekleed in een gewaad, maakte een buiging voor de draak en gebaarde naar de staf, die bij de in beslag genomen wapens op de grond lag.

‘Er is iets vreemds aan die draak,’ fluisterde Tas nadat hij het monster even had bestudeerd.

‘Behalve dat ze niet horen te bestaan, bedoel je?’

‘Dat is het ’m nu juist,’ zei Tas. ‘Kijk maar eens goed. Het monster beweegt helemaal niet en reageert nergens op. Het zit daar maar. Ik heb altijd gedacht dat draken iets levendiger zouden zijn, jij niet?’

‘Ga maar eens aan zijn poot kriebelen!’ snoof Flint. ‘Dan zul je eens zien hoe levendig hij is!’

‘Ik denk dat ik dat inderdaad maar eens ga doen,’ zei de kender. Voordat de dwerg iets kon zeggen, was Tasselhof al tussen de struiken vandaan gekropen en schoot hij van de ene donkere plek naar de andere in de richting van het kamp. Flint kon zijn baard wel uittrekken van frustratie, maar het zou rampzalig zijn als hij de kender nu nog probeerde tegen te houden. Het enige wat hij kon doen, was achter hem aan gaan.

‘Tanis!’

De halfelf hoorde iemand zijn naam roepen, als van de andere kant van een brede kloof. Hij wilde antwoord geven, maar zijn mond zat vol met iets kleverigs. Hij schudde zijn hoofd. Toen voelde hij een arm om zijn schouders, die hem hielp rechtop te gaan zitten. Hij opende zijn ogen. Het was donker. Afgaand op het flakkerende licht brandde er ergens in de buurt een groot, fel vuur. Sturms bezorgde gezicht was vlak bij het zijne. Met een zucht legde Tanis zijn hand op de schouder van de ridder. Hij wilde iets zeggen, maar eerst moest hij stukjes van de kleverige substantie wegtrekken die als een spinnenweb aan zijn gezicht en mond plakte.

‘Het gaat wel,’ zei Tanis zodra hij iets kon zeggen. ‘Waar zijn we?’ Hij keek om zich heen. ‘Is iedereen er? Zijn er gewonden?’

‘We bevinden ons in een draconenkamp,’ zei Sturm terwijl hij de halfelf hielp bij het opstaan. ‘Tasselhof en Flint zijn er niet, en Raistlin is gewond.’

‘Ernstig?’ vroeg Tanis, geschrokken door het ernstige gezicht van de ridder.

‘Het ziet er niet best uit,’ antwoordde Sturm.

‘Gifpijl,’ zei Waterwind. Tanis draaide zich om naar de Vlakteman, waarbij hij voor het eerst hun gevangenis in ogenschouw kon nemen. Ze zaten in een kooi van bamboe die werd bewaakt door draconenwachters met hun lange kromzwaarden in de aanslag. Verderop krioelden honderden draconen rond een kampvuur. En daarachter...

‘Ja,’ zei Sturm toen hij Tanis’ geschrokken gezicht zag. ‘Een draak. Nog meer verhaaltjes voor het slapengaan. Raistlin zou zijn lol niet op kunnen.’

‘Raistlin...’ Tanis liep naar de magiër toe, die in een hoek van de kooi lag met zijn mantel over zich heen. De jongeman rilde van de koorts. Goudmaan zat op haar knieën naast hem, met haar hand op zijn voorhoofd, en streek over zijn witte haar. Hij was bewusteloos. Zijn hoofd bewoog onrustig heen en weer en hij prevelde vreemde woorden. Af en toe schreeuwde hij onverstaanbare bevelen. Aan zijn andere zijde zat Caramon, wiens gezicht bijna net zo bleek was als dat van zijn broer. Goudmaan beantwoordde Tanis’ vragende blik en schudde bedroefd haar hoofd, met grote ogen die glansden in het licht van het kampvuur. Waterwind kwam naast Tanis staan.