‘We kunnen hem niet in zijn eentje laten sterven!’ zei Sturm bruusk, en hij deed een stap naar voren met de bedoeling uit te breken.
Opeens klonk er achter hen een stem uit de duisternis.
‘Psst... Tanis!’
De halfelf draaide zich met een ruk om. ‘Flint!’ riep hij uit. Hij wierp een angstvallige blik op de draconenwachters, maar die werden volledig in beslag genomen door het spektakel met Caramon en de draak. Tanis haastte zich naar de achterwand van de kooi van bamboe, waar de dwerg stond.
‘Maak dat je wegkomt!’ beval de halfelf. ‘Je kunt toch niets doen. Raistlin is stervende, en de draak—’
‘Is Tasselhof,’ zei Flint kort en bondig.
‘Hè?’ Tanis keek naar de dwerg. ‘Praat geen onzin.’
‘De draak is Tasselhof,’ herhaalde Flint geduldig.
Bij hoge uitzondering was Tanis sprakeloos. Hij staarde de dwerg aan.
‘Het is een draak van wilgentenen,’ fluisterde de dwerg haastig. ‘Tasselhof is achterlangs geslopen om vanbinnen een kijkje te nemen. Er zit een heel mechaniek in! Als je in de draak gaat zitten, kun je de vleugels laten bewegen en door een buis spreken. Zo zullen de priesters hier de orde wel bewaken. Maar goed, Tasselhof is dus degene die met zijn vleugels klappert en Caramon dreigt op te eten.’
Tanis zuchtte. ‘Maar wat moeten we doen? Er lopen nog steeds honderden draconen rond. Vroeg of laat zullen ze beseffen wat er gaande is.’
‘Ga samen met Waterwind en Sturm naar Caramon toe. Pak de wapens, de reistassen en de staf. Ik zal samen met Goudmaan Raistlin het bos indragen. Tasselhof is iets van plan. Zorg dat je voorbereid bent.’
Tanis kreunde.
‘Ik vind het zelf ook niks,’ grauwde de dwerg. ‘Ons leven toevertrouwen aan dat leeghoofd van een kender. Maar ja, hij is nu eenmaal de draak.’
‘Dat is hij zeker,’ zei Tanis met een achterdochtige blik op de draak, die krijste en jammerde, met zijn vleugels sloeg en heen en weer wiegde. De draconen stonden er met open mond van verwondering naar te staren. Tanis greep Sturm en Waterwind bij de arm, en samen gingen ze gehurkt naast Goudmaan zitten, die niet van Raistlins zijde was geweken. De halfelf legde uit wat er gaande was. Sturm keek hem aan alsof hij net zo gek was geworden als Raistlin. Waterwind schudde zijn hoofd.
‘Hebben jullie dan een beter plan?’ vroeg Tanis.
De twee mannen keken naar de draak, toen weer naar Tanis, en haalden hun schouders op.
‘Goudmaan gaat met de dwerg mee,’ zei Waterwind.
Ze wilde protesteren, maar hij keek haar aan met zijn uitdrukkingsloze ogen, waarop ze slikte en er het zwijgen toe deed.
‘Ja,’ zei Tanis. ‘Blijf bij Raistlin, vrouwe, als je wilt. We komen je de staf wel brengen.’
‘Snel dan,’ zei ze met een strakke trek om haar mond. ‘Hij heeft nog maar heel weinig tijd.’
‘We zullen ons haasten,’ zei Tanis grimmig. ‘Ik heb het gevoel dat het allemaal heel snel zal gaan zodra we de strijd aangaan.’ Hij gaf haar een klopje op haar hand. ‘Kom mee.’ Hij stond op en ademde diep in.
Waterwind zat nog steeds naar Goudmaan te kijken. Hij wilde iets zeggen, maar schudde toen geïrriteerd zijn hoofd en ging naast Tanis staan. Sturm voegde zich bij hen. Gedrieën slopen ze op de draconenwachters af.
Caramon hief zijn zwaard. Het reflecteerde het licht van het vuur. De draak werd tot waanzin gedreven, en alle draconen liepen schreeuwend achteruit, terwijl ze met hun zwaard op hun schild sloegen. De wind van de drakenvleugels deed as en vonken uit het vuur opvliegen, waardoor de dichterbij gelegen bamboehutten in brand vlogen. De draconen merkten er niets van, zozeer waren ze op bloed belust. De draak krijste en brulde, en Caramon voelde zijn mond droog worden en zijn buikspieren samentrekken. Dit was de eerste keer dat hij zich zonder zijn broer aan zijn zijde in de strijd begaf. Bij die gedachte klopte zijn hart pijnlijk in zijn keel. Hij stond op het punt met een sprong in de aanval te gaan, toen Tanis, Sturm en Waterwind uit het niets naast hem opdoken.
‘We laten onze vriend niet alleen sterven!’ riep de halfelf uitdagend naar de draak. De draconen juichten woest.
‘Weg hier, Tanis!’ zei Caramon boos. Zijn rood aangelopen gezicht was nat van de tranen. ‘Dit is mijn gevecht.’
‘Hou je mond en luister naar me!’ beval Tanis. ‘Pak jouw zwaard en dat van mij, Sturm. Waterwind, pak je wapens, de reistassen en alle draconenwapens die je kunt vinden ter compensatie voor alles wat we kwijt zijn. Caramon, pak de twee staven.’
Caramon staarde hem niet-begrijpend aan. ‘Wat—’
‘Tasselhof is de draak,’ zei Tanis. ‘Er is geen tijd voor verdere uitleg. Doe gewoon wat ik zeg! Pak de staf en ga ermee naar het bos. Goudmaan wacht op je.’ Hij gaf de krijger een zet tegen zijn schouder. ‘Schiet op! Raistlin maakt het niet lang meer. Dit is zijn enige kans!’
Dat drong tot Caramon door. Hij rende naar de stapel wapens en haalde er de blauw kristallen staf en Raistlins staf van Magius uit, onder luid geschreeuw van de draconen. Sturm en Waterwind wapenden zich, en Sturm kwam Tanis zijn zwaard brengen.
‘Bereid je nu voor om te sterven, mensen!’ krijste de draak. Hij maakte een schokkerige beweging met zijn vleugels, en opeens zweefde het monster boven de grond. De draconen krasten en schreeuwden van schrik. Sommigen zetten het op een lopen naar het bos, anderen wierpen zich op de grond.
‘Nu!’ riep Tanis. ‘Rennen, Caramon!’
De grote krijger rende zo snel als hij kon naar het bos, naar de plek waar hij Goudmaan en Flint op hem zag wachten. Er dook een dracoon voor hem op, maar die duwde hij met zijn sterke arm opzij. Achter zich hoorde hij een hoop kabaaclass="underline" Sturm die een Solamnische oorlogskreet slaakte, schreeuwende draconen. Er sprongen nog meer draconen op Caramon af. Hij gebruikte de blauw kristallen staf zoals hij het Goudmaan had zien doen: met zijn grote rechterhand beschreef hij er een wijde boog mee. Een blauwe vlam laaide op en de draconen trokken zich terug.
Toen Caramon eindelijk het bos bereikte, trof hij Raistlin aan Goudmaans voeten aan. Hij ademde nauwelijks. Goudmaan pakte de staf aan en legde die op het bewegingloze lichaam van de magiër. Flint keek hoofdschuddend toe. ‘Het werkt niet,’ mompelde hij. ‘Hij is opgebruikt.’
‘Het móét werken,’ zei Goudmaan stellig. ‘Alstublieft,’ prevelde ze, ‘wie ook de meester is van deze staf, genees deze man. Toe.’ Zonder het te beseffen herhaalde ze die woorden keer op keer. Caramon bleef even staan toekijken, knipperend met zijn ogen. Op dat moment werd het bos om hem heen verlicht door een reusachtige steekvlam.
‘In de naam van de Afgrond!’ verzuchtte Flint. ‘Moet je kijken!’
Caramon draaide zich net op tijd om om te kunnen zien hoe de grote, zwarte draak van wilgentenen voorover in het laaiende vreugdevuur dook. Brandende houtblokken vlogen door de lucht en een regen van vonken daalde neer op het kamp. De bamboehutten van de draconen, waarvan er al een paar in brand stonden, gingen nu snel in vlammen op.
De draak van wilgentenen slaakte een laatste, angstaanjagend schelle kreet, om vervolgens ook in brand te vliegen.
‘Tasselhof!’ zei Flint geschrokken. ‘Die vervloekte kender... Hij zit er nog in!’ Voordat Caramon hem kon tegenhouden, rende de dwerg het brandende draconenkamp binnen.
‘Caramon...’ mompelde Raistlin. De grote krijger knielde naast hem neer. Raistlin was nog steeds bleek, maar zijn ogen waren open en helder. Zwakjes kwam hij overeind en leunde tegen zijn broer aan, starend naar het razende vuur. ‘Wat gebeurt er?’
‘Ik weet het niet precies,’ zei Caramon. ‘Tasselhof is in een draak veranderd, en verder snap ik er helemaal niks van. Rust jij nou maar uit.’ De krijger staarde naar de rook, met zijn zwaard in de aanslag, voor het geval de draconen hen zouden aanvallen.
De draconen hadden echter geen aandacht meer voor de gevangenen. Die van het kleinere ras waren volledig in paniek het bos in gevlucht nu hun machtige drakengod door de vlammen werd verslonden. Een paar van de draconen in gewaden, die groter en kennelijk intelligenter waren dan die van het andere ras, probeerden wanhopig orde te scheppen in de angst en chaos die hen omringden.