Выбрать главу

Tanis stak zijn hand naar binnen, greep Tas’ hand vast en trok hem los. ‘Gaat het?’ vroeg hij. De kender leek een beetje onvast op zijn voeten te staan, maar zijn grijns was net zo breed als anders.

‘Prima,’ zei Tas opgewekt. ‘Alleen een beetje verschroeid.’ Toen betrok zijn gezicht. ‘Tanis,’ zei hij ongewoon bezorgd. Hij voelde aan de lange haarknot boven op zijn hoofd. ‘Mijn haar?’

‘Alles zit er nog,’ zei Tanis glimlachend.

Tas slaakte een zucht van verlichting. Toen begon hij te vertellen. ‘Tanis, het was echt ongelooflijk zo te vliegen. En dat gezicht van Caramon—’

‘Het verhaal zal even moeten wachten,’ zei Tanis vastbesloten. ‘We moeten hier weg. Caramon? Kunnen jij en je broer het aan?’

‘Ja, hoor,’ zei Caramon.

Raistlin liep op wankele benen naar voren en accepteerde de sterke arm van zijn broer als steun. De magiër keek achterom naar de afgehakte drakenkop en lachte zachtjes piepend. Zijn schouders schokten van grimmige geamuseerdheid.

15

Ontsnapping. De put. De zwart gevleugelde dood.

Rook van het brandende draconenkamp hing boven de zwarte moeraslanden en onttrok de reisgenoten aan de blik van de vreemde, boosaardige wezens. De rook dwarrelde ijl als een geestverschijning over het moeras, dreef voor de zilverkleurige maan langs en verduisterde de sterren. De reisgenoten durfden het niet aan om licht te maken — zelfs niet het licht van Raistlins staf — want overal om hen heen hoorden ze het hoorngeschal van de draconenleiders die de orde probeerden te herstellen.

Waterwind had de leiding. Hoewel Tanis altijd prat was gegaan op zijn bedrevenheid als woudloper, was hij in dit donkere, mistige, drassige gebied al zijn gevoel voor richting kwijtgeraakt. Als de rook even wegtrok ving hij soms een glimp op van de sterren, die hem vertelden dat ze in noordelijke richting liepen.

Ze waren nog niet lang onderweg toen Waterwind zich verstapte en tot aan zijn knieën in de modder zakte. Nadat Tanis en Caramon de Vlakteman uit het water hadden getrokken, ging Tasselhof hen voetje voor voetje voor terwijl hij met zijn hoopakstaf de grond testte. Elke keer zakte de staf weg.

‘We zullen moeten waden, we hebben geen keus,’ zei Waterwind grimmig.

Zoekend naar de plekken waar het water het minst diep was, verlieten de vrienden de vaste grond en waadden de viezigheid in. In eerste instantie kwam het tot hun enkels, en vervolgens tot hun knieën. Al snel zakten ze nog dieper weg en was Tanis gedwongen om Tasselhof te dragen. De giechelende kender sloeg zijn armen stevig om Tanis’ nek heen. Flint sloeg vastberaden alle hulp af die hem werd geboden, zelfs toen het puntje van zijn baard al nat werd, tot hij onder water verdween. Caramon, die achter hem liep, viste hem uit het water en slingerde hem als een natte zak over zijn schouder. De dwerg was te moe en te bang om te mopperen. Raistlin strompelde hoestend door het water, gehinderd door zijn zware gewaad dat zich had volgezogen. Vermoeid en nog altijd niet hersteld van het gif zakte de magiër uiteindelijk door zijn knieën. Sturm pakte hem vast en sleepte hem met zich mee door het moeras.

Na een uur worstelen door het ijskoude water bereikten ze eindelijk vaste grond, waar ze rillend van de kou gingen zitten om uit te rusten.

De bomen begonnen te kraken en kreunen en hun takken bogen door toen er een scherpe wind uit het noorden kwam opzetten, die de mist aan flarden blies. Raistlin, die op de grond lag, keek omhoog. Zijn adem stokte in zijn keel en hij ging geschrokken zitten.

‘Onweerswolken.’ Hij verslikte zich, hoestte en moest zijn best doen om iets te kunnen zeggen. ‘Ze komen uit het noorden. We hebben geen tijd. Geen tijd! We moeten Xak Tsaroth zien te bereiken. Snel! Voordat de maan ondergaat!’

Iedereen keek op. Een dreigende duisternis rukte vanuit het noorden op en slokte de sterren op. Net als de magiër kreeg Tanis sterk het gevoel dat haast geboden was. Vermoeid stond hij op. Zonder een woord te zeggen stonden ook zijn metgezellen op, en samen strompelden ze voort, met Waterwind voorop. Maar opnieuw versperde donker moeraswater hun de weg.

‘Niet weer!’ kreunde Flint.

‘Nee, we hoeven niet meer te waden. Kom maar eens kijken,’ zei Waterwind. Hij ging de anderen voor naar de rand van het water. Daar, te midden van vele andere ruïnes die uit de natte, stinkende grond verrezen, lag een obelisk die was gevallen, of omvergeduwd, en nu fungeerde als een brug naar de andere oever van het moeras.

‘Ik ga wel als eerste,’ bood Tas aan. Energiek sprong hij op de stenen zuil. ‘Hé, er staat iets op dat ding geschreven. Runen of iets dergelijks.’

‘Dat moet ik zien!’ fluisterde Raistlin terwijl hij zich ernaartoe haastte. Hij sprak zijn machtswoord: ‘Shirak,’ en het kristal aan het uiteinde van zijn staf lichtte fel op.

‘Haast je!’ bromde Sturm. ‘Je hebt net iedereen binnen een straal van twintig mijl laten weten waar we zijn.’

Raistlin liet zich echter niet opjagen. Hij hield het licht bij de stakerige runen om ze goed te kunnen bestuderen. Tanis en de anderen klommen op de obelisk en voegden zich bij de magiër.

De kender bukte en volgde de runen met zijn slanke vingers. ‘Wat staat er, Raistlin? Kun je het lezen? Het lijkt me een erg oude taal.’

‘Het is ook een oude taal,’ fluisterde de magiër. ‘Hij dateert van vóór de Catastrofe. Er staat: “De machtige stad Xak Tsaroth, wiens schoonheidu omringt, getuigt van de goedheid en de grootmoedigheid van zijn bewoners. Deze luisterrijke stad is onze beloning van de goden.’

‘Wat afschuwelijk!’ Goudmaan huiverde, haar blik gericht op de troosteloze ruïnes om haar heen.

‘Inderdaad, wat een beloning van de goden,’ zei Raistlin met een cynische glimlach om zijn lippen. Niemand zei iets. Toen fluisterde Raistlin: ‘Dulak,’ en het licht doofde. Opeens leek de nacht nog donkerder. ‘We moeten door,’ zei de magiër. ‘Er zijn vast wel meer gevallen monumenten waarop wordt vermeld waarvoor deze stad vroeger stond.’

Ze liepen over de obelisk een dicht oerwoud in. In eerste instantie leek er geen pad te zijn, maar Waterwind bleef ijverig zoeken, tot hij er uiteindelijk een vond, tussen de lianen en de bomen door. Hij bukte om het te bestuderen. Toen hij weer overeind kwam, stond zijn gezicht grimmig.

‘Draconen?’ vroeg Tanis.

‘Ja,’ zei Waterwind moeizaam. ‘De sporen van vele voeten met klauwen. En ze leiden in noordelijke richting, recht naar de stad.’

Op gedempte toon vroeg Tanis: ‘Is dit de verwoeste stad, waar je de staf hebt gekregen?’

‘En waar de dood zwarte vleugels heeft,’ voegde Waterwind eraan toe. Hij sloot zijn ogen en wreef over zijn gezicht. Toen ademde hij diep en bevend in. ‘Ik weet het niet. Ik kan het me niet herinneren, maar ik ben bang zonder te weten waarom.’

Tanis legde zijn hand op Waterwinds arm. ‘De elfen hebben een zegswijze: “Alleen de doden kennen geen angst”.’

Waterwind verraste hem door opeens zijn hand om die van de halfelf te klampen. ‘Ik heb nooit eerder een elf gekend,’ zei de Vlakteman. ‘Mijn volk wantrouwt hen en beweert dat de elfen niets geven om Krynn of de mensen. Ik vermoed dat mijn volk zich heeft vergist. Ik ben blij dat ik je heb leren kennen, Tanis van Qualinost. Ik beschouw je als een vriend.’

Tanis wist genoeg over de Vlakten om te weten dat Waterwind zich met die woorden bereid verklaarde om alles voor de halfelf op te offeren, zelfs zijn leven. Een eed van vriendschap was een plechtige eed onder de Vlaktelieden. ‘Jij bent ook mijn vriend, Waterwind,’ zei Tanis eenvoudig. ‘Jij en Goudmaan zijn allebei mijn vrienden.’

Waterwind richtte zijn blik op Goudmaan, die vlak bij hem stond, leunend op haar staf met haar ogen gesloten. Haar gezicht was vertrokken van pijn en uitputting. Waterwinds gezicht verzachtte van medeleven toen hij naar haar keek. Toen verhardde het echter, omdat zijn trots hem gebood zijn strenge masker weer op te zetten.