Выбрать главу

Een zacht blauw licht gloeide op. Geschrokken deinsde Goudmaan terug. De gloed van de staf groeide uit tot een verblindend licht. Met haar hand beschermend voor haar ogen liet Goudmaan zich op haar knieën vallen. Een grootse, krachtige liefde vulde haar hart. Nu betreurde ze haar woede bitter.

‘Schaam je niet voor je twijfels, mijn geliefde discipel. Juist je twijfel heeft je bij ons gebracht, en je woede zal je op de been houden bij de vele beproevingen die je te wachten staan. Je bent hier gekomen op zoek naar de waarheid, en die zul je krijgen.

De goden hebben zich niet van de mens afgekeerd. De mens heeft zich juist van de ware goden afgekeerd. Krynn wacht de zwaarste beproeving aller tijden. Meer dan ooit zal de mens behoefte hebben aan de waarheid. Jij, mijn discipel, moet de mens opnieuw de waarheid en de macht van de ware goden brengen. Het is tijd om het evenwicht te herstellen. Nu heeft het kwaad de weegschaal doen doorslaan. Want hoewel de goden van het goede naar de mens zijn teruggekeerd, geldt hetzelfde voor de goden van het kwaad, en de strijd om ’s mensen ziel is in alle hevigheid losgebarsten. De Koningin van de Duisternis is teruggekeerd, op zoek naar datgene wat haar opnieuw in staat zal stellen ongehinderd dit land te bewandelen. Draken, die ooit naar de diepste krochten zijn verbannen, zwerven weer vrij rond.’

Draken, dacht Goudmaan dromerig. Het viel haar zwaar om zich te concentreren op de woorden die haar geest overspoelden. Pas later zou ze de boodschap volledig gaan begrijpen. Vanaf dat moment zou ze de woorden nooit meer vergeten.

‘Teneinde de macht te vergaren om hen te verslaan, zul je de waarheid van de goden nodig hebben. Dat is het grootste geschenk waarover je hebt gehoord. Onder deze tempel, in de ruïnes waar de herinnering aan de glorie van weleer nog rondwaart, liggen de schijven van Mishakal, ronde schijven vervaardigd van glanzend platina. Vind die schijven en je kunt mijn macht aanwenden, want ik ben Mishakal, godin van de genezing.

De weg ernaartoe zal niet gemakkelijk zijn. De goden van het kwaad kennen en vrezen de grote macht van de waarheid. De oude, machtige zwarte draak Khisanth, die de mensen kennen als Onyx, bewaakt de schijven. Haar schuilplaats bevindt zich in de verwoeste stad Xak Tsaroth onder ons. Er wacht je groot gevaar als je verkiest te proberen de schijven te bemachtigen. Daarom zegen ik deze staf. Hanteer hem dapper, zonder aarzeling, en je zult overwinnen.’

De stem stierf weg. Op dat moment hoorde Goudmaan de doodskreet van Waterwind.

Tanis betrad de tempel. Het gevoel bekroop hem dat hij was teruggegaan in de tijd. De zon scheen tussen de bomen van Qualinost door. Hij en Laurana en haar broer Gilthanas lagen in de nasleep van een of ander kinderspel aan de oever van de rivier lachend te vertellen over hun dromen. Gelukkige momenten waren schaars geweest in Tanis’ jeugd,want de halfelf had al vroeg beseft dat hij anders was dan de anderen. Dat was echter een dag vol gouden zonneschijn en warme vriendschap geweest. Het vredige gevoel uit zijn herinnering overspoelde hem en verzachtte zijn verdriet en afschuw.

Hij wendde zich tot Goudmaan, die naast hem stond. ‘Wat is dit voor een oord?’

‘Dat is een verhaal dat een andere keer moet worden verteld,’ antwoordde Goudmaan. Ze liet haar hand licht op zijn arm rusten en leidde hem mee over de glanzende tegelvloer, tot ze samen voor het stralende marmeren standbeeld van Mishakal stonden. De blauw kristallen staf wierp een blauwe gloed tot in het verste hoekje van de zaal.

Tanis’ lippen weken vaneen van verwondering, maar precies op dat moment viel er een schaduw in de zaal. Tanis en Goudmaan draaiden zich om naar de deur. Caramon en Sturm kwamen binnen, met tussen hen in, op een geïmproviseerde brancard, het lichaam van Waterwind. Flint, die er oud en vermoeid uitzag, en Tasselhof, ongewoon terneergeslagen, stonden aan weerszijden van de brancard, als een merkwaardig soort erewacht. Langzaam bewoog de sombere processie zich voort. Achter hen aan kwam Raistlin, zijn kap over zijn hoofd, zijn handen gevouwen in de mouwen van zijn gewaad, als de geest van de dood.

Geconcentreerd op de last die ze droegen liepen de dragers over de marmeren vloer, om voor Tanis en Goudmaan tot stilstand te komen. Tanis keek naar het lichaam aan Goudmaans voeten en sloot zijn ogen. Bloed was door de dikke deken heen gesijpeld en maakte grote, donkere vlekken in de stof.

‘Haal de deken weg,’ beval Goudmaan. Caramon keek Tanis smekend aan.

‘Goudmaan—’ begon Tanis voorzichtig.

Plotseling, voordat iemand hem kon tegenhouden, bukte Raistlin zich om de met bloed bevlekte deken van het lichaam te rukken.

Goudmaan slaakte een verstikte kreet bij het zien van Waterwinds verminkte lichaam, en ze trok zo bleek weg dat Tanis een hand naar haar uitstak om haar op te vangen, mocht ze flauwvallen. Maar Goudmaan was een dochter van een sterk, trots volk. Ze slikte moeizaam en ademde beverig, maar diep in. Toen draaide ze zich om en liep op het marmeren beeld af. Voorzichtig trok ze de blauw kristallen staf uit de handen van de godin, waarna ze zich omdraaide en naast Waterwind knielde.

‘Kan-tokah,’ zei ze zachtjes. ‘Mijn geliefde.’ Met bevende hand raakte ze het voorhoofd van de stervende Vlakteman aan. Het blinde gezicht draaide in haar richting, alsof hij haar kon horen. Een van de zwartgeblakerde handen bewoog zwakjes, alsof hij haar wilde aanraken. Toentrok er een hevige rilling door zijn lichaam en bleef hij roerloos liggen. Tranen stroomden over Goudmaans gezicht, maar ze besteedde er geen aandacht aan terwijl ze de staf over het lichaam van Waterwind legde. Een zacht blauw licht vulde de kamer. Iedereen op wie dat licht viel, voelde zich uitgerust en verfrist. De pijn en uitputting van die zware dag trokken weg uit hun lichaam. De verschrikking van de aanval van de draak verdween uit hun gedachten, als mist die door de zon wordt verdreven. Toen dimde en doofde het licht van de staf. Duisternis daalde neer over de tempel, die nog slechts werd verlicht door de zachte gloed, afkomstig van het marmeren standbeeld.

Tanis knipperde met zijn ogen in een poging die te laten wennen aan het donker. Toen hoorde hij een zware stem.

‘Kan-tokah neh sirakan.’

Hij hoorde Goudmaan een kreet van vreugde slaken en keek naar Waterwind, die dood had moeten zijn. In plaats daarvan zag hij dat de Vlakteman rechtop zat en zijn armen uitstak naar Goudmaan. Ze klampte zich aan hem vast, huilend en lachend tegelijk.

‘En zodoende,’ zei Goudmaan ter afsluiting van haar verhaal, ‘moeten we een weg vinden naar de verwoeste stad die zich ergens onder de tempel bevindt, en daar de schijven uit de schuilplaats van de draak stelen.’

Ze zaten op de vloer van de grote zaal van de tempel aan een karig maal. Na een snelle inspectie was gebleken dat het gebouw verlaten was, al vertelde Caramon er wel bij dat hij op de trap sporen van draconen had aangetroffen, en die van een ander wezen dat hij niet kon benoemen.

Het was geen groot gebouw. Aan weerszijden van de gang die naar de grote zaal met het standbeeld leidde, bevonden zich twee gebedsruimtes. Ten noorden en ten zuiden kwamen bovendien twee ronde kamers op de hoofdzaal uit. Ze waren versierd met fresco’s die nu bedekt waren met schimmel, en zo vervaagd dat ze onherkenbaar waren geworden. Aan de oostkant bevonden zich twee dubbele deuren van goud. Daar begon de trap waar Caramon het over had gehad, die omlaag leidde naar de verwoeste stad. In de verte klonk het geluid van de branding, wat hen eraan herinnerde dat ze zich boven op een grote klif bevonden die uitstak boven de Nieuwezee.

Ieder in zijn eigen gedachten verzonken probeerden de reisgenoten het nieuws van Goudmaan tot zich te laten doordringen. Alleen Tasselhof liep nog rond, neuzend in alle hoekjes en gaatjes. Hij vond weinig interessants, dus al snel begon het hem te vervelen en liep hij terug naar de rest van de groep, met een oude helm in zijn hand. Hij was te groot voor hem. Bovendien droegen kenders nooit een helm, want die vonden ze maar lastig en beperkend. Hij wierp hem de dwerg toe.