Выбрать главу

‘Wij naar Hoogbulp,’ verkondigde ze.

‘Jij brengt dit stel naar Hoogbulp?’ vroeg een van de wachters verschrikt. Met ogen als schoteltjes keek hij naar de reus Caramon en de lange Waterwind. Zijn metgezel deinsde terug.

‘Naar Hoogbulp,’ zei Boepoe trots.

Zonder ook maar een tel zijn blik af te wenden van de indrukwekkend ogende groep trok de greppeldwergwachter zich terug in de smerige, stinkende gang, waarna hij zich omdraaide en het op een lopen zette. Zo hard als hij kon begon hij te schreeuwen: ‘Een leger! Een leger is binnengedrongen!’ De echo van zijn geschreeuw verwijderde zich door de gang.

‘Bah!’ Boepoe snoof minachtend. ‘Glupfungerratten! Kom mee. Naar Hoogbulp.’

Met haar tas tegen haar borst geklemd liep ze de gang in. De reisgenoten hoorden nog steeds de galmende stem van de greppeldwerg, verderop in de gang. ‘Een leger! Een reuzenleger! Red de Hoogbulp!’

De grote Hoogbulp, Futs I, was een greppeldwerg onder de greppeldwergen. Hij was bijna intelligent, en het gerucht ging dat hij stinkend rijk was, en een beruchte lafaard bovendien. De Bulps waren al de eliteclan van Xak Tsaroth — of ‘Th’, zoals zij het noemden — sinds Nulf Bulp op een nacht stomdronken in een schacht was gevallen en de stad had ontdekt. Zodra hij de volgende ochtend weer nuchter was, had hij de stad voor zijn eigen clan opgeëist. De Bulps namen meteen hun intrek, en in latere jaren waren ze zo genadig om ook de clans van de Sluds en de Gloeps in de stad toe te laten.

Het leven was goed in de verwoeste stad, tenminste, naar greppeldwergmaatstaven. De buitenwereld liet hen met rust (aangezien men daar geen flauw idee had dat ze er waren en zich niet voor hen zou hebben geïnteresseerd al had ze het wel geweten). De Bulps wisten moeiteloos hun leidende positie onder de clans vast te houden, voornamelijk omdat een Bulp (Glunggoe) met een wetenschappelijke inslag (boze tongen binnen de Sludclan beweerden dat zijn moeder een gnoom was geweest) de lift had ontwikkeld, met behulp van de twee enorme ijzeren ketels die de voormalige bewoners van de stad hadden gebruikt voor het uitkoken van reuzel. Die lift stelde de greppeldwergen in staat om ook in het oerwoud boven de verzakte stad op strooptocht te gaan, waardoor hun levensstandaard aanzienlijk verbeterde. Glunggoe Bulp werd een held en werd unaniem verkozen tot Hoogbulp. Sindsdien was het hoofdmanschap altijd in handen van de familie Bulp gebleven.

De jaren verstreken, tot opeens de buitenwereld wel belangstellingkreeg voor Xak Tsaroth. De komst van de draak en de draconen had een eind gemaakt aan het luxeleventje van de greppeldwergen. In eerste instantie waren de draconen van plan geweest het smerige ongedierte uit te roeien, maar de greppeldwergen — onder leiding van de grote Futs — hadden zo overtuigend gesmeekt, gehuild, gejammerd, gekropen en gebogen dat de draconen met de hand over het hart streken en hen alleen maar tot slavernij dwongen.

Zo kwam het dat de greppeldwergen voor het eerst sinds ze enkele honderden jaren eerder in Xak Tsaroth waren komen wonen tot werken werden gedwongen. De draconen herstelden gebouwen, stelden een militaire orde in en maakten in het algemeen het leven van de greppeldwergen die moesten koken, poetsen en klussen tot een hel.

Het spreekt vanzelf dat de grote Futs niet blij was met de situatie. Urenlang broedde hij op manieren om van de draak af te komen. Natuurlijk wist hij waar de schuilplaats van de draak zich bevond, en hij had zelfs een geheime route ontdekt die ernaartoe leidde. Hij was er zelfs een keer binnengeslopen, toen de draak weg was. Futs was met stomheid geslagen bij de aanblik van die ongelooflijke hoeveelheid mooie steentjes en glanzende munten die in de grote ondergrondse zaal lag. De grote Hoogbulp had in zijn wilde jeugd wat rondgereisd, en wist dat er in de buitenwereld lieden waren die dol waren op zulke mooie steentjes en die bereid waren er enorme hoeveelheden kleurige, bonte stoffen voor te ruilen (Futs had een zwak voor mooie kleren). Ter plekke had de Hoogbulp een kaart gemaakt, zodat hij de weg naar de schat niet zou vergeten. Hij had zelfs de tegenwoordigheid van geest om een paar kleine steentjes te gappen.

Nog maandenlang droomde Futs over zijn rijkdom, maar hij had geen kans meer gekregen om terug te gaan. Dat had twee oorzaken: ten eerste was de draak nooit meer weggegaan, en ten tweede kon Futs geen chocola maken van de kaart die hij had getekend.

Als die draak nou eens voorgoed wegging, dacht hij, of als er nou eens een held langskwam die zo vriendelijk was om er een zwaard in te steken! Dat waren de mooiste dromen van de Hoogbulp, en zo stonden de zaken ervoor op het moment dat de grote Futs zijn wachters hoorde verkondigen dat er een leger in aantocht was.

En zo kwam het dat Hoogbulp Futs I — toen hij eindelijk door Boepoe onder zijn bed vandaan was gesleurd en zij hem ervan had overtuigd dat er geen leger van reuzen in aantocht was om hem te vermoorden — begon te geloven dat zijn dromen zouden uitkomen.

‘Dus jullie zijn hier om de draak te doden,’ zei de grote Hoogbulp Futs I tegen Tanis Halfelf.

‘Nee,’ zei Tanis geduldig. ‘Daarvoor zijn we niet gekomen.’

De reisgenoten stonden in het Hof van de Aghar voor de troon van een greppeldwerg die Boepoe aan hen had voorgesteld als de grote Hoogbulp. Boepoe had de groep scherp in de gaten gehouden toen ze de troonzaal binnenliepen, gretig wachtend op hun blikken van verbijsterd ontzag. Boepoe werd niet teleurgesteld. ‘Verbijsterd’ was een prima omschrijving voor de gezichten van de reisgenoten toen ze binnenkwamen.

De stad Xak Tsaroth was van zijn opsmuk beroofd door de eerste Bulps, die alles wat ze konden vinden hadden gebruikt om de troonzaal van hun heerser op te luisteren. Vanuit de filosofie ‘als één el goudbrokaat goed is, is veertig el nog beter’, en niet gehinderd door enige goede smaak, hadden de greppeldwergen de troonzaal van de grote Hoogbulp omgetoverd tot een meesterlijke chaos. Zware, gerafelde lappen goudbrokaat bedekten elk stukje muur. Aan het plafond hingen enorme wandtapijten (soms op de kop). Die wandtapijten moesten ooit schitterend zijn geweest. Met garen in vele subtiele kleuren waren stadstaferelen uitgebeeld, of verhalen en legenden uit het verleden. Maar de greppeldwergen vonden ze een beetje saai, dus hadden ze er met felle, vloekende kleuren overheen geschilderd.

Zo kreeg Sturm de schok van zijn leven toen hij werd geconfronteerd met een felrode Huma die het onder een smaragdgroene hemel opnam tegen een draak met paarse vlekken.

De zaal was verder opgeluisterd met naaktbeelden, die op de slechtst denkbare plekken stonden. Ook die waren door de greppeldwergen ‘opgeknapt’ omdat ze het witte marmer maar kleurloos en deprimerend vonden. Ze hadden de standbeelden zo realistisch en met zo veel oog voor detail ingekleurd dat Caramon na een beschaamde blik op Goudmaan vuurrood aanliep en zijn ogen op de grond gericht hield.

De reisgenoten hadden dan ook grote moeite om ernstig te blijven toen ze die zaal vol artistieke verschrikkingen werden binnengeleid. Een van hen faalde jammerlijk: Tasselhof viel direct ten prooi aan zo’n hevige giechelbui dat Tanis zich gedwongen voelde om de kender terug te sturen naar de Wachtplaats buiten het hof tot hij weer een beetje bedaard was. De rest van de groep maakte een plechtige buiging voor de grote Futs, met uitzondering van Flint, die stijf rechtop bleef staan met zijn handen op zijn strijdbijl. Zijn gezicht vertoonde geen spoor van een glimlach.

De dwerg had zijn hand op Tanis’ arm gelegd voordat ze het hof van de Hoogbulp hadden betreden. ‘Laat je niet foppen door al die dwaasheid, Tanis,’ had Flint gewaarschuwd. ‘Greppeldwergen kunnen heel verraderlijk zijn.’

De Hoogbulp was een beetje zenuwachtig toen het gezelschap binnenkwam, met name toen hij de lange krijgers zag. Raistlin maakte echter enkele goedgeplaatste opmerkingen die de Hoogbulp aanzienlijk vermurwden en geruststelden (en ook een beetje teleurstelden).

Af en toe onderbroken door een hoestbui legde de magiër uit dat ze geen problemen wilden veroorzaken, dat ze alleen maar een voorwerp van grote religieuze betekenis uit de schuilplaats van de draak wilden weghalen en dan weer zouden vertrekken, bij voorkeur zonder de draak te storen.