‘Als je nog één stap dichterbij komt, steek ik dit scharminkel van een mens met mijn klauw vast aan het altaar.’
Caramons gezicht werd vuurrood van woede. ‘Laat hem gaan!’ schreeuwde hij. ‘Vecht met mij.’
‘Ik vecht met niemand van jullie,’ zei de draak terwijl ze loom haar vleugels bewoog. Raistlin kromp ineen toen de poot van de draak plagerig een stukje bewoog, zodat haar klauw zich in zijn vlees boorde. De metaalachtige huid van de magiër glom van het zweet. Moeizaam en bevend ademde hij in. ‘Verroer je niet, magiër,’ sneerde de draak. ‘We spreken dezelfde taal, weet je nog? Als ik één woord van een spreuk hoor, worden de karkassen van je vrienden voer voor de greppeldwergen.’
Raistlin sloot zijn ogen, alsof hij uitgeput was. Tanis zag hem echter zijn handen tot vuisten ballen, en hij wist dat de magiër zich voorbereidde op een laatste spreuk. Het zou zijn laatste zijn, want tegen de tijd dat hij hem had uitgesproken, zou de draak hem vermoorden. Toch zou het Waterwind misschien net genoeg tijd geven om de schijven te bereiken en zich samen met Goudmaan uit de voeten te maken. Tanis bewoog omzichtig in de richting van de Vlakteman.
‘Zoals ik al zei,’ ging de draak gladjes verder, ‘heb ik geen zin om met iemand van jullie te vechten. Hoe jullie tot nu toe aan mijn toorn zijn ontsnapt, is me een raadsel. Maar goed, hier zijn jullie. En jullie komen me teruggeven wat van mij is gestolen. Ja, vrouwe van Que-shu, ik zie dat jij de blauw kristallen staf draagt. Breng hem naar mij toe.’
Tanis siste Goudmaan twee woorden toe: ‘Tijd rekken!’ Maar toen hij naar haar koele, verstarde gezicht keek, vroeg hij zich af of ze hem wel had gehoord, of ze de draak zelfs maar had gehoord. Ze leek te luisteren naar andere woorden, andere stemmen.
‘Gehoorzaam me.’ Dreigend liet de draak haar kop zakken. ‘Gehoorzaam me, of de magiër is dood. En na hem de ridder. En daarna de halfelf. Enzovoorts, tot jij, vrouwe van Que-shu, de enige overlevende bent. Dan zul je me de staf komen brengen en me smeken om genade.’
Onderdanig boog Goudmaan haar hoofd. Zachtjes duwde ze Waterwind weg, waarna ze zich naar Tanis omdraaide en hem vol liefde in haar armen sloot. ‘Vaarwel, mijn vriend,’ zei ze hardop met haar wang tegen de zijne. Ze liet haar stem dalen tot een fluistering. ‘Ik weet wat ik moet doen. Ik ga met de staf naar de draak toe, en dan—’
‘Nee!’ zei Tanis fel. ‘Het doet er niet toe. De draak vermoordt ons toch allemaal.’
‘Luister naar me.’ Goudmaans nagels drukten in Tanis’ arm. ‘Blijf bij Waterwind, Tanis. Laat hem niet proberen me tegen te houden.’
‘En als ik nou probeer je tegen te houden?’ vroeg Tanis zachtjes terwijl hij Goudmaan dicht tegen zich aan hield.
‘Dat doe je niet,’ zei ze met een lieve, droeve glimlach. ‘Jij weet dat ieder van ons een lotsbestemming heeft, zoals de Woldmeester al zei. Waterwind zal je nodig hebben. Vaarwel, mijn vriend.’
Goudmaan deed een stap achteruit, met haar heldere blauwe ogen op Waterwind gericht alsof ze zich elk detail wilde inprenten, om het tot in de eeuwigheid te onthouden. Zodra hij besefte dat ze afscheid aan het nemen was, wilde hij naar haar toe lopen.
‘Waterwind,’ zei Tanis zachtjes. ‘Vertrouw haar. Zij heeft jou ook vertrouwd, al die jaren. Ze heeft gewacht terwijl jij strijd leverde. Nu ben jij degene die moet wachten. Dit is haar gevecht.’
Waterwind beefde, maar bleef staan. Tanis zag de aderen in zijn hals zwellen, zijn kaakspieren verstrakken. De halfelf omklemde de arm van de Vlakteman, maar die keek niet eens naar hem. Zijn blik was gericht op Goudmaan.
‘Waarom duurt het allemaal zo lang?’ vroeg de draak. ‘Ik begin me te vervelen. Kom naar voren.’
Goudmaan wendde zich af van Waterwind. Ze passeerde Flint en Tasselhof. De dwerg boog zijn hoofd. Tas keek ernstig en met grote ogen toe. Dit was allemaal niet zo opwindend als hij zich had voorgesteld. Voor het eerst in zijn leven voelde de kender zich klein, hulpeloos en alleen. Het was een afschuwelijk, ongemakkelijk gevoel, en hij dacht dat de dood misschien nog beter was dan dit.
Goudmaan bleef bij Caramon even staan om haar hand op zijn arm te leggen. ‘Maak je geen zorgen,’ zei ze tegen de grote krijger, die gekweld naar zijn broer stond te kijken. ‘Het komt wel goed met hem.’ Caramon maakte een verstikt geluidje, maar knikte. Goudmaan liep op Sturm af. Opeens, alsof de verschrikking van de draak haar te veel werd, zakte ze in elkaar. De ridder ving haar op en hield haar vast.
‘Kom met me mee, Sturm,’ fluisterde Goudmaan toen hij zijn arm omhaar heen sloeg. ‘Je moet zweren dat je zult doen wat ik zeg, wat er ook gebeurt. Zweer het op je eer als ridder van Solamnië.’
Sturm aarzelde. Goudmaan keek hem kalm en met heldere ogen recht aan. ‘Zweer het,’ eiste ze, ‘of ik ga alleen.’
‘Ik zweer het, edele vrouwe,’ zei hij eerbiedig. ‘Ik zal gehoorzamen.’
Goudmaan zuchtte dankbaar. ‘Loop met me mee. Maak geen dreigende bewegingen.’
Samen liepen de barbaarse vrouw van de Vlakte en de ridder op de draak af.
Raistlin lag zich met zijn ogen dicht onder de klauw van de draak mentaal voor te bereiden op de spreuk die zijn laatste zou zijn. De woorden van de spreuk weigerden zich echter te vormen in het tumult in zijn geest. Hij vocht om zelfbeheersing.
Ik vergooi mijn leven, en waarvoor, vroeg Raistlin zich verbitterd af. Om die dwazen te bevrijden uit een benarde situatie die ze zelf hebben opgezocht. Ze willen niet aanvallen uit angst mij te verwonden, en dat terwijl ze me vrezen en verachten. Het slaat nergens op, net als mijn opoffering. Waarom sterf ik voor hen terwijl ik het meer dan zij verdien om te leven?
Dit doe je niet voor hen, antwoordde een stem. Raistlin schrok op, probeerde zich te concentreren, de stem vast te houden. Het was een echte stem, een bekende stem, maar hij kon zich niet herinneren waar hij hem eerder had gehoord of aan wie hij toebehoorde. Het enige wat hij wist, was dat hij hem toesprak als hij onder grote druk stond. Hoe dichter hij bij de dood kwam, hoe luider de stem werd.
Dit offer breng je niet voor hen, zei de stem. Je doet het omdat je geen nederlaag kunt verdragen. Niets heeft jou ooit verslagen, zelfs de dood niet...
Raistlin ademde diep in en ontspande zich. Hij begreep de woorden niet helemaal, net zoals hij de stem niet helemaal kon plaatsen. Nu kwam de spreuk echter wel zomaar bij hem op. ‘Astol arakhkh urn...’ prevelde hij. Hij voelde de magie die door zijn lichaam begon te stromen. Toen verbrak een andere stem zijn concentratie, een levende stem die hem in zijn hoofd aansprak. Hij opende zijn ogen, draaide langzaam zijn hoofd en staarde de zaal in, naar zijn metgezellen.
De stem was afkomstig van de vrouw, de barbarenprinses van een uitgeroeide stam. Raistlin keek naar Goudmaan terwijl ze, leunend op Sturms arm, op hem afkwam. De woorden in haar hoofd waren doorgedrongen in Raistlins geest. Hij bestudeerde de vrouw koeltjes, afstandelijk. Zijn verstoorde waarneming van de wereld had voorgoed elke vonk van fysieke begeerte gedoofd die hij anders zou hebben gevoeldbij de aanblik van een vrouwenlichaam. Hij zag de schoonheid niet die Tanis en zijn broer zo had betoverd. Met zijn zandlopervormige ogen zag hij haar verschrompelen en sterven. Hij voelde geen verbondenheid, geen medeleven voor haar. Hij wist dat ze medelijden met hem had — en daar haatte hij haar om — maar ook dat ze hem vreesde. Waarom sprak ze dan tot hem?
Ze droeg hem op te wachten.
Raistlin begreep het. Ze wist wat hij van plan was en ze wilde hem duidelijk maken dat het niet nodig was. Zij was uitverkoren. Zij was degene die het offer zou brengen.
Hij hield Goudmaan met zijn vreemde gouden ogen in de gaten terwijl ze steeds dichterbij kwam, haar blik strak op de draak gericht. Hij zag Sturm plechtig naast haar meelopen, oud en nobel als Huma zelf. Sturm was het volmaakte werktuig, de ideale aangever voor Goudmaans offer. Maar waarom liet Waterwind haar gaan? Zag hij dit dan niet aankomen? Raistlin wierp een snelle blik op Waterwind. Ach, natuurlijk. De halfelf stond met een gekweld, verdrietig gezicht naast hem. Ongetwijfeld kwamen de wijze woorden als bloeddruppels over zijn lippen. De barbaar begon al net zo goedgelovig te worden als Caramon. Raistlin richtte zijn blik weer op Goudmaan.