Выбрать главу

Die stond nu voor de draak, met een bleek, vastberaden gezicht. Naast haar stond Sturm, ernstig en gekweld, verteerd door een innerlijke tweestrijd. Waarschijnlijk had Goudmaan hem een eed van gehoorzaamheid ontlokt waarvan de ridder vond dat hij hem niet kon verbreken. Raistlins lip krulde minachtend op.

De draak sprak en de magiër spande zich, klaar voor wat er komen ging. ‘Leg de staf bij de andere overblijfselen van ’s mensen dwaasheid,’ beval de draak met een knikje van haar glanzende, geschubde kop naar de schat die om haar altaar was opgestapeld.

Goudmaan, overmand door drakenvrees, verroerde zich niet. Ze kon niets anders doen dan bevend naar het monsterlijke wezen staren. Naast haar zocht Sturm met zijn ogen de berg kostbaarheden af, op zoek naar de schijven van Mishakal, terwijl hij zijn uiterste best deed om zijn angst voor de draak in te tomen. Sturm had niet geweten dat hij ergens zo bang voor kon zijn. Keer op keer herhaalde hij in gedachten zijn erecode, ‘eer is leven’, en hij wist dat alleen zijn trots hem ervan weerhield de benen te nemen.

Goudmaan zag Sturms hand beven, zag het angstzweet op zijn gezicht. Lieve godin, kreet ze in gedachten, schenk me moed. Sturm gaf haar een por die haar deed beseffen dat ze iets moest zeggen. Ze zweeg al te lang.

‘Wat wil je ons geven in ruil voor de wonderstaf?’ vroeg Goudmaan, diezichzelf dwong op kalme toon te spreken, ook al was haar keel gortdroog en voelde haar tong dik aan.

Het monster lachte een schrille, lelijke lach. ‘Wat ik je wil geven?’ De draak boog haar slangachtige hals zodat ze Goudmaan recht kon aankijken. ‘Niets. Helemaal niets. Ik onderhandel niet met dieven. Maar goed...’ De draak kneep haar ogen tot spleetjes en tilde haar kop op. Speels drukte ze haar klauw in Raistlins buik. De magiër kromp ineen, maar verdroeg de pijn zonder een kik te geven. De draak hief haar klauw, net hoog genoeg zodat iedereen het bloed eraf kon zien druppen. ‘Het is niet ondenkbaar dat heer Canaillaard — de heer van de Draken — het feit zal laten meewegen dat je de staf vrijwillig hebt afgestaan. Misschien zal hij zich zelfs tot genade laten verleiden, want hij is een priester, en die houden er vreemde normen en waarden op na. Maar weet dit, vrouwe van Que-shu. Heer Canaillaard heeft je vrienden niet nodig. Geef me nu de staf en ze zullen misschien gespaard blijven. Dwing me hem van je af te pakken en ze zullen sterven. Te beginnen met de magiër.’

Op het oog verslagen liet Goudmaan haar schouders hangen. Sturm boog naar haar toe, alsof hij haar wilde troosten.

‘Ik heb de schijven gevonden,’ fluisterde hij schor. Hij pakte haar arm vast, voelde haar beven van angst. ‘Weet je heel zeker dat je dit wilt doen, edele vrouwe?’ vroeg hij zachtjes.

Goudmaan boog haar hoofd. Ze was lijkbleek, maar kalm en beheerst. Lokken van haar zilverachtig gouden haar waren ontsnapt uit haar vlecht en vielen voor haar gezicht, zodat de draak het niet kon zien. Ze wekte de indruk verslagen te zijn, maar keek glimlachend op naar Sturm. Haar glimlach was droevig en vredig tegelijk, net als die van het marmeren standbeeld van de godin. Ze zei niets, maar Sturm had zijn antwoord. Hij maakte een nederige buiging.

‘Moge mijn moed gelijk zijn aan die van jou, edele vrouwe,’ zei hij. ‘Ik zal je niet teleurstellen.’

‘Vaarwel, heer ridder. Zeg tegen Waterwind...’ Goudmaans stem brak, en ze knipperde tranen weg. Vrezend dat haar vastberadenheid haar alsnog in de steek zou laten, slikte ze haar woorden in en draaide zich om naar de draak. De stem van Mishakal vulde haar hele wezen, in antwoord op haar gebed. ‘Hanteer de staf dapper!’ Gevuld met innerlijke kracht hief Goudmaan de blauw kristallen staf.

‘We verkiezen ons niet over te geven!’ riep Goudmaan met een stem die door de zaal galmde. Met een snelle beweging, voordat de geschrokken draak kon reageren, zwaaide de stamhoofdsdochter voor de laatste keer met haar staf. Ze raakte de geklauwde poot die boven Raistlin hing.

De staf zong zachtjes toen hij de draak raakte, om vervolgens doormidden te breken. Een zuivere, stralend blauwe lichtstraal schoot uit de kapotte staf. Het licht werd feller, verspreidde zich in concentrische golven en omhulde de draak.

Khisanth schreeuwde het uit van razernij. De draak was gewond, vreselijk, dodelijk gewond. Ze sloeg met haar staart om zich heen, zwaaide met haar kop en worstelde om aan de brandende blauwe vlam te ontkomen. Ze wilde niets liever dan degenen doden die haar zulke afschuwelijke pijn bezorgden, maar de intense blauwe vlam verteerde haar meedogenloos, en Goudmaan met haar.

De stamhoofdsdochter had de staf niet laten vallen toen die brak. Ze hield het afgeknapte stuk in haar handen, keek toe terwijl het licht sterker werd en hield hem zo dicht mogelijk bij de draak. Toen het blauwe licht haar handen bereikte, voelde ze een vreselijke, brandende pijn. Wankel liet ze zich op haar knieën vallen, nog steeds met de staf in haar handen. Ze hoorde de draak boven zich krijsen en brullen, maar toen hoorde ze niets meer, behalve het zingen van de staf. De pijn werd zo afschuwelijk dat hij geen deel meer van haar leek uit te maken, waarop ze werd overvallen door een diepe vermoeidheid. Ik ga slapen, dacht ze. Ik ga slapen, en als ik wakker word, zal ik zijn waar ik werkelijk thuishoor…

Sturm zag hoe het blauwe licht langzaam de draak verteerde en zich vervolgens via de staf uitbreidde naar Goudmaan. Hij hoorde het gezang van de staf steeds luider worden, tot het zelfs de doodskreten van de draak overstemde. Sturm deed een stap in Goudmaans richting met de bedoeling de staf uit haar handen te wrikken en haar weg te sleuren bij de dodelijke blauwe vlam... maar nog voordat hij op haar afliep, wist hij al dat hij haar niet kon redden.

Half verblind door het licht en half doof door het kabaal besefte hij dat hij al zijn kracht nodig zou hebben om zijn eed te vervullen en de schijven te pakken. Hij rukte zijn blik los van Goudmaan, wier gelaat was vertrokken van pijn en wier lichaam verschrompelde in het vuur. Met zijn kaken opeengeklemd vanwege de pijn in zijn hoofd wankelde hij naar de stapel met kostbaarheden, waar hij de schijven had zien liggen: honderden dunne plakken van platina, aan de bovenkant bijeengehouden door een ring. Hij bukte om ze op te tillen, zich verbazend hoe licht ze waren. Toen bleef zijn hart bijna stilstaan, want hij zag een bebloede hand die uit de stapel omhoogkwam en zich om zijn pols klemde.

‘Help me!’

Het was niet zozeer dat hij de stem hoorde, als wel dat hij de gedachte opving. Hij greep Raistlins hand en trok hem overeind. Door de rodestof van Raistlins gewaad heen was bloed zichtbaar, maar hij leek niet ernstig gewond te zijn. In elk geval kon hij staan. Maar kon hij ook lopen? Sturm had hulp nodig. Hij vroeg zich af waar de anderen waren, want door dat felle licht kon hij hen niet zien. Opeens dook Caramon naast hem op. Zijn wapenrusting schitterde in het licht van de blauwe vlam.

Raistlin klemde zich aan hem vast. ‘Help me het spreukenboek te vinden!’ siste hij.

‘Wat kan jou dat ding nou schelen?’ brulde Caramon terwijl hij zijn broer vastgreep. ‘Ik haal je hier weg!’

Raistlins mond vertrok zo erg van woede en frustratie dat hij geen woord kon uitbrengen. Hij liet zich op zijn knieën vallen en begon verwoed de stapel kostbaarheden te doorzoeken. Caramon probeerde hem weg te trekken, maar Raistlin duwde hem met zijn frêle hand van zich af.

Nog steeds schalde het zingen van de staf in hun oren. Sturm voelde tranen van pijn over zijn wangen stromen. Opeens viel er vlak voor de voeten van de ridder iets met een harde klap op de grond. Het plafond van de zaal dreigde in te storten. Het hele gebouw beefde, want het gezang deed de zuilen trillen en de muren scheuren.