Выбрать главу

Toen stierf het gezang weg, en nam de draak met zich mee. Khisanth was verdwenen. Het enige wat er nog van haar over was, was een berg smeulende as.

Sturm hapte opgelucht naar adem, maar dat duurde niet lang. Zodra het gezang wegstierf, hoorde hij de geluiden van het instortende paleis: het gekraak van het plafond, en de harde bonzen waarmee grote stukken steen op de grond smakten. Uit het stof en de herrie doemde opeens Tanis voor hem op. Bloed sijpelde uit een snee op zijn wang. Sturm greep zijn vriend vast en trok hem uit het pad van een nieuw stuk plafond dat vlak bij hen naar beneden stortte.

‘De hele stad stort in!’ riep Sturm. ‘Hoe komen we eruit?’

Tanis schudde zijn hoofd. ‘De enige manier die ik kan bedenken, is door via dezelfde weg terug te gaan, door de tunnel,’ riep hij. Hij dook ineen toen een stuk van het plafond op het altaar terechtkwam.

‘Dat wordt onze dood! Er moet een andere manier zijn!’

‘We bedenken wel iets,’ zei Tanis ferm. Hij tuurde door de stofwolken. ‘Waar zijn de anderen?’ vroeg hij. Hij draaide zich om en zag Raistlin en Caramon. Vol afschuw en afkeer keek de halfelf naar de magiër, die als een dief de kostbaarheden doorzocht. Toen zag hij een kleine gestalte aan Raistlins mouw trekken. Boepoe! Tanis sprong op haar af, zo plotseling dat de greppeldwerg zich een ongeluk schrok. Met een verschrikte kreet drukte ze zich tegen Raistlin aan.

‘We moeten hier weg!’ brulde Tanis. Hij greep Raistlin bij zijn gewaad en sleurde hem overeind. ‘Hou op met scharrelen en vraag die greppeldwerg van je ons de weg naar buiten te wijzen, of ik zweer je dat ik je eigenhandig vermoord!’

Raistlins dunne lippen weken in een akelige glimlach vaneen toen Tanis hem ruggelings tegen het altaar smeet. Boepoe gilde: ‘Kom! We gaan! Ik weet weg!’

‘Raist,’ zei Caramon smekend, ‘je kunt het toch niet vinden! Als we niet weggaan, wordt dat onze dood!’

‘Goed dan,’ grauwde de magiër. Hij raapte de staf van Magius op en stond op, met een arm uitgestoken naar zijn broer, zodat die hem kon ondersteunen. ‘Boepoe, wijs ons de weg,’ beval hij.

‘Raistlin, ontsteek het kristal op je staf zodat we je kunnen volgen,’ beval Tanis. ‘Ik ga de anderen zoeken.’

‘Daar,’ zei Caramon grimmig. ‘Je zult wat hulp nodig hebben met de Vlakteman.’

Tanis hield zijn arm voor zijn gezicht, want er vielen nog meer stenen naar beneden, en sprong over het puin heen. Hij trof Waterwind languit op de grond aan, op de plek waar Goudmaan had gestaan. Flint en Tasselhof deden vergeefse pogingen om hem overeind te sleuren. Er was niets meer, behalve een groot stuk zwartgeblakerde stenen vloer. Goudmaan was volledig verteerd door de vlammen.

‘Leeft hij nog?’ riep Tanis.

‘Ja!’ antwoordde Tas met een schrille stem die dwars door het kabaal heen sneed. ‘Maar hij wil zich niet verroeren!’

‘Ik praat wel met hem,’ zei Tanis. ‘Ga achter de anderen aan. We komen er zo aan. Wegwezen!’

Tasselhof aarzelde, maar Flint wierp één blik op Tanis’ gezicht en legde zijn hand op de arm van de kender. Snuffend draaide Tas zich om en rende achter de dwerg aan tussen het puin door.

Tanis knielde naast Waterwind neer en keek vluchtig op toen Sturm uit het stof opdoemde. ‘Loop door,’ zei Tanis. ‘Jij hebt nu de leiding.’

Sturm aarzelde. Vlakbij viel een zuil om, waardoor een nieuwe wolk stof op hen neerdaalde. Tanis wierp zich boven op Waterwind. ‘Wegwezen!’ schreeuwde hij tegen Sturm. ‘Ik houd jou verantwoordelijk!’

Sturm ademde diep in, legde zijn hand op Tanis’ schouder en rende achter het licht van Raistlins staf aan.

De ridder trof de anderen op een kluitje in een smalle gang aan. Het gewelfde plafond boven hun hoofden leek het te houden, maar ergens erboven hoorde Sturm gebons. De grond beefde onder hun voeten en kleine stroompjes water sijpelden door nieuwe scheuren in de muur.

‘Waar is Tanis?’ vroeg Caramon.

‘Hij komt er zo aan,’ zei Sturm bars. ‘We wachten op hem... in elk geval eventjes.’ Hij zei er niet bij dat hij zou blijven wachten tot de dood hem kwam halen.

Er klonk een oorverdovend gekraak. Nu gutste het water door de muur naar binnen en kwam de vloer blank te staan. Sturm wilde net de anderen bevelen door te lopen, toen er een gestalte door de half ingestorte doorgang op hen afkwam. Het was Waterwind, met Tanis’ bewegingloze lichaam in zijn armen.

Sturm rende op hem af. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij met verstikte stem. ‘Hij is toch niet—’

‘Hij bleef bij me,’ zei Waterwind zachtjes. ‘Ik zei dat hij me met rust moest laten. Ik wilde sterven, daar, bij haar. En toen... een stuk steen. Hij zag het niet eens aankomen...’

‘Ik draag hem wel,’ zei Caramon.

‘Nee.’ Waterwind keek de grote krijger boos aan. Hij klemde Tanis dichter tegen zich aan. ‘Ik draag hem. We moeten gaan.’

‘Ja! Deze kant. Wij gaan nu,’ zei de greppeldwerg dringend. Ze leidde hen de stad uit, die voor de tweede keer op de rand van vernietiging balanceerde. Vanuit de schuilplaats van de draak kwamen ze uit op het plein, dat snel onderliep nu de Nieuwezee de afbrokkelende grot instroomde. De metgezellen staken het wadend over, waarbij ze elkaar moesten vasthouden om te voorkomen dat ze door de wrede stroming werden meegesleurd. Overal zwermden schreeuwende greppeldwergen rond, wild alle kanten op vluchtend. Sommigen wisten niet aan de stroming te ontsnappen, anderen klommen naar de hoogste verdieping van de schuddende gebouwen, en nog weer anderen renden de straten in.

Sturm kon maar één uitweg bedenken. ‘Naar het oosten!’ riep hij met een gebaar naar de brede straat die naar de waterval leidde. Bezorgd keek hij naar Waterwind. De verdwaasde Vlakteman leek niets te merken van de chaos om zich heen. Tanis was bewusteloos, misschien zelfs dood. De angst verkilde Sturm, maar met een grote krachtsinspanning onderdrukte hij zijn gevoelens. De ridder rende vooruit om de tweeling in te halen.

‘De lift is onze enige kans!’ riep hij.

Caramon knikte langzaam. ‘Dan wordt het wel vechten.’

‘Ja, verdorie,’ zei Sturm geërgerd, denkend aan al die draconen die ongetwijfeld probeerden de bedreigde stad te ontvluchten. ‘Dan wordt het inderdaad vechten. Heb jij een beter idee?’

Caramon schudde zijn hoofd.

Op de hoek bleef Sturm staan om zijn hinkende, uitgeputte metgezellen in de goede richting te sturen. Turend door de mist en het stof kon hij voor hen uit de lift zien. Die was, zoals hij al had verwacht, omringd door een donkere, kronkelende massa draconen. Gelukkig waren ze allemaal vooral bezig met ontsnappen. Ze moesten snel toeslaan, wist Sturm, zodat ze de monsters konden verrassen. De timing was cruciaal. Hij pakte Tas beet toen die langs hem heen kwam rennen.

‘Tas!’ riep hij. ‘We gaan met de lift naar boven!’

Tasselhof knikte ten teken dat hij het had begrepen, waarna hij een gezicht trok om een dracoon te imiteren en een hakbeweging ter hoogte van zijn keel maakte.

‘Als we vlakbij zijn,’ riep Sturm, ‘moet jij om de draconen heen sluipen, zodat je de ketel naar beneden kunt zien komen. Als je hem ziet afdalen, geef je me een teken. We vallen aan zodra hij de grond heeft bereikt.’

Tasselhofs knotje wiebelde op en neer.

‘Zeg het tegen Flint!’ voegde Sturm er nog aan toe met een stem die al hees was van het schreeuwen. Tas knikte nogmaals en ging er op een draf vandoor om de dwerg te zoeken. Met een zucht rechtte Sturm zijn pijnlijke rug en liep verder de straat in. Hij zag een stuk of twintig, vijfentwintig draconen bij elkaar op de binnenplaats staan, wachtend tot de ketel die hen in veiligheid zou brengen naar beneden kwam. Sturm stelde zich de chaos boven voor: draconen die de doodsbange greppeldwergen met scheldwoorden en zweepslagen dwongen in de lift te springen. Hij hoopte dat die chaos nog even zou voortduren.

In de schaduw aan de rand van de binnenplaats zag Sturm de broers staan. Hij voegde zich bij hen, nerveus omhoog blikkend toen een groot stuk steen achter hem op de grond viel. Toen Waterwind uit de mist en het stof opdoemde, wilde Sturm hem helpen, maar de Vlakteman keek de ridder aan alsof hij hem nog nooit van zijn leven had gezien.