‘Breng Tanis hiernaartoe,’ zei Sturm. ‘Leg hem neer, dan kun je even uitrusten. We gaan met de lift naar boven, maar we zullen ervoor moeten vechten. Wacht hier. Als we een teken geven—’
‘Doe wat je moet doen,’ viel Waterwind hem kil in de rede. Hij legde Tanis voorzichtig neer en liet zich toen naast hem op de grond zakken, met zijn gezicht in zijn handen.
Sturm aarzelde. Hij wilde net naast Tanis neerknielen toen Flint naast hem kwam staan.
‘Ga maar. Ik kijk wel hoe het met hem gaat,’ bood de dwerg aan.
Sturm knikte dankbaar. Hij zag Tasselhof over de binnenplaats naar een doorgang rennen. Toen hij naar de lift keek, zag hij de draconen schreeuwen en schelden naar de mist boven hun hoofden, alsof ze zo de ketel sneller naar beneden konden krijgen.
Flint gaf Sturm een por in zijn ribben. ‘Hoe moeten we al die monsters bevechten?’ riep hij.
‘Niks “wij”. Jij blijft hier, bij Waterwind en Tanis,’ zei Sturm. ‘Caramon en ik kunnen het samen wel af,’ voegde hij eraan toe, wensend dat hij het zelf ook geloofde.
‘En ik,’ fluisterde de magiër. ‘Ik heb mijn spreuken nog.’ De ridder gaf geen antwoord. Hij had geen vertrouwen in magie en hij had geen vertrouwen in Raistlin. Toch had hij geen keus, want Caramon zou zich niet zonder zijn broer aan zijn zijde in het strijdgewoel begeven. Trekkend aan zijn snor maakte Sturm rusteloos zijn zwaard los in de schede. Caramon balde zijn enorme vuisten en spande de spieren in zijn armen. Raistlin had zijn ogen gesloten om zich te concentreren. Boepoe, die zich achter hem in een nis in de muur had verstopt, zag alles met grote ogen van angst aan.
De ketel kwam in zicht. Aan de rand hingen greppeldwergen. Zoals Sturm al had gehoopt, begonnen de draconen op de grond onderling te vechten, niet bereid achter te blijven. Hun paniek werd alleen maar groter toen grote scheuren dwars door het plaveisel op hen afkwamen. Uit die scheuren welde water op. Nog even en de stad Xak Tsaroth lag op de bodem van de zee.
Toen de ketel de grond bereikte, klommen de greppeldwergen eruit en vluchtten weg. De draconen klommen erin, duwend en trekkend.
‘Nu!’ schreeuwde de ridder.
‘Uit de weg!’ siste de magiër. Hij haalde een handvol zand uit een van zijn buidels, strooide het op de grond en fluisterde: ‘Ast tasark sinunalan krynaw,’ terwijl hij met zijn hand een boog beschreef in de richting van de draconen. Eerst was het er maar een die slaperig met zijn ogen knipperde en in een diepe sluimer op de grond viel, maar al snel volgden er meer. Anderen bleven echter staan, verschrikt om zich heen kijkend. De magiër trok zich terug in de gang, en toen ze niets zagen, draaiden de draconen zich weer om naar de lift, waarbij ze in hun wanhopige ontsnappingsdrang over hun slapende kameraden heen liepen. Raistlin leunde tegen de muur en sloot vermoeid zijn ogen.
‘Hoeveel?’ vroeg hij.
‘Een stuk of zes maar.’ Caramon trok zijn zwaard uit de schede.
‘Zorg dat je in die ketel komt!’ riep Sturm. ‘Als het gevecht voorbij is, gaan we Tanis wel halen.’
Verborgen door de mist overbrugden de twee krijgers met het zwaard in de hand de afstand tot aan de draconen in een mum van tijd. Raistlin strompelde achter hen aan. Sturm schreeuwde zijn strijdkreet. Toen ze die hoorden, draaiden de draconen zich geschrokken om.
En Waterwind hief zijn hoofd.
De geluiden van de strijd drongen door de verblindende mist van wanhoop heen die de Vlakteman omringde. Hij zag Goudmaan voor zich,stervend in de blauwe vlam. De doodse uitdrukking gleed van zijn gezicht, en er kwam zo’n beestachtige, afschrikwekkende woestheid voor in de plaats dat Boepoe, nog steeds verstopt in haar nis, het uitgilde van angst. Waterwind sprong overeind. Hij trok niet eens zijn zwaard, maar rende met lege handen achter de strijders en de magiër aan. Als een hongerige panter drong hij in de gelederen van de verraste draconen door en begon te moorden. Met zijn blote handen wurgde, verstikte en klauwde hij. Draconen staken op hem in met hun zwaarden en al snel was zijn tuniek doorweekt met bloed, maar dat weerhield hem niet, hij hield geen moment op met moorden. Zijn gezicht was dat van een krankzinnige. De draconen op Waterwinds pad zagen de dood in zijn ogen, en ze zagen bovendien dat hun wapens geen enkel effect hadden. Eén van hen maakte zich los uit de groep en rende ervandoor, al snel gevolgd door een tweede.
Sturm rekende af met zijn tegenstander en keek grimmig op, in de verwachting dat er nog zes op hem af zouden komen. In plaats daarvan zag hij vijanden rennend voor hun leven in de mist verdwijnen. Waterwind, bedekt met bloed, zakte ineen.
‘De lift!’ Raistlin wees. De ketel hing ongeveer twee voet boven de grond en bewoog langzaam weer omhoog. Greppeldwergen kwamen in de bovenste ketel naar beneden.
‘Houd hem tegen!’ riep Sturm. Tasselhof rende uit zijn schuilplaats en sprong naar de rand. Hij klampte zich eraan vast in een wanhopige poging de lege ketel tegen te houden, maar zijn voeten bungelden al boven de grond. ‘Caramon! Houd hem tegen!’ beval Sturm. ‘Ik ga Tanis halen.’
‘Ik kan hem tegenhouden, maar niet lang.’ De grote man gromde, greep de rand vast en begroef zijn voeten in de grond. Hij slaagde erin de lift tot stilstand te brengen. Tasselhof klom erin in de hoop dat zijn kleine lichaam voor meer ballast zou zorgen.
Sturm rende snel terug naar Tanis. Flint stond met zijn bijl in zijn handen naast hem.
‘Hij leeft nog!’ riep de dwerg toen hij de ridder op zich afzag komen.
Sturm hield even in om een naamloze, onbekende god te danken. Toen tilde hij samen met de dwerg de bewusteloze halfelf op en droeg hem naar de ketel. Ze legden hem erin en gingen toen terug om Waterwind te halen. Met z’n vieren moesten ze zijn bebloede lichaam in de lift tillen. Tas probeerde zonder veel succes het bloeden te stelpen met een zakdoek.
‘Schiet op!’ hijgde Caramon. Ondanks al zijn inspanningen bewoog de ketel langzaam omhoog.
‘Erin!’ beval Sturm Raistlin.
De magiër wierp hem een kille blik toe voordat hij weer de mist in rende. Binnen een paar tellen was hij terug, met Boepoe in zijn armen. De ridder pakte de bevende greppeldwerg aan en wierp haar de lift in. Jammerend dook Boepoe op de bodem ineen, met haar tas dicht tegen zich aan geklemd. Raistlin klom over de rand. De ketel bewoog nog steeds, waardoor Caramons armen bijna uit de kom werden getrokken.
‘Ga maar,’ zei Sturm tegen Caramon, want zoals gewoonlijk wilde de ridder als laatste het strijdperk verlaten. Caramon maakte geen tegenwerpingen; hij wist wel beter. Hij hees zichzelf aan de rand omhoog, waardoor de ketel bijna omsloeg. Flint en Raistlin sleurden hem naar binnen. Nu Caramon hem niet meer tegenhield, schoot de ketel met een ruk omhoog. Sturm klemde zich met beide handen aan de rand vast. Na twee of drie pogingen slaagde hij erin zijn been over de rand te slingeren, zodat hij met Caramons hulp in de ketel kon klimmen.
De ridder knielde naast Tanis neer en was ongelooflijk opgelucht toen hij de halfelf kreunend in beweging zag komen. Sturm sloeg zijn armen om hem heen. ‘Je hebt geen idee hoe blij ik ben dat je er weer bij bent!’ zei de ridder hees.
‘Waterwind...’ mompelde Tanis verdwaasd.
‘Die is hier. Hij heeft je het leven gered. Hij heeft ons allemaal het leven gered.’ Sturm praatte snel, bijna onsamenhangend. ‘We zitten in de lift naar boven. De stad is vernietigd. Waar ben je gewond?’
‘Ik heb een paar ribben gebroken, zo te voelen.’ Ineenkrimpend van pijn keek Tanis naar Waterwind, die ondanks zijn verwondingen nog altijd bij kennis was. ‘Arme man,’ zei Tanis zachtjes. ‘Goudmaan. Ik zag haar sterven, Sturm. Ik kon er niets aan doen.’
Sturm hielp de halfelf overeind. ‘We hebben de schijven,’ zei de ridder bruusk. ‘Die wilde ze, daar vocht ze voor. Ze zitten in mijn reistas. Weet je zeker dat je kunt staan?’
‘Ja,’ zei Tanis. Hij haalde moeizaam en pijnlijk adem. ‘We hebben de schijven, al weet ik niet wat we ermee moeten.’