Выбрать главу

Ze werden onderbroken door schril gekrijs toen de tweede ketel, waar greppeldwergen als vaandels aan hingen, voorbij kwam stuiven. De greppeldwergen schudden met hun vuisten en vervloekten de reisgenoten. Boepoe lachte en stond op, bezorgd naar Raistlin kijkend. De magiër leunde vermoeid tegen de rand van de ketel. Zijn lippen bewogen geluidloos terwijl hij zich een spreuk probeerde te herinneren.

Sturm tuurde door de mist. ‘Ik vraag me af hoeveel er boven zullen zijn,’ zei hij.

Ook Tanis keek omhoog. ‘De meesten zijn gevlucht, hoop ik,’ zei hij. Hij hapte naar adem en drukte een hand tegen zijn ribben.

Opeens ging er een schok door de ketel, die ongeveer een voet naar beneden viel, met een ruk stopte en toen langzaam weer omhoogging. De metgezellen keken elkaar verschrikt aan.

‘Het mechanisme...’

‘Of het dreigt in te storten, of de draconen hebben ons herkend en proberen het te vernietigen,’ zei Tanis.

‘We kunnen niets doen,’ zei Sturm verbitterd en gefrustreerd. Hij staarde naar de reistas met de schijven erin, die aan zijn voeten lag. ‘Behalve bidden tot die goden...’

Weer ging er een schok door de ketel en viel hij een stukje omlaag. Even bleef hij hangen, wiegend in de mistige lucht. Toen ging hij weer omhoog, langzaam, schokkend. Boven zich konden de reisgenoten het gat en de rand ervan ontwaren. Duim voor duim bewoog de ketel omhoog, aangespoord door degenen die erin zaten en die in gedachten elke schakel steunden van de ketting die hen bracht naar...

‘Draconen!’ riep Tas schril. Hij wees naar boven.

Twee draconen keken op hen neer. Toen de ketel vlakbij was, zag Tanis hen door de knieën zakken, klaar om te springen.

‘Ze gaan erin springen. Dat houdt de ketel nooit,’ bromde Flint. ‘Dan storten we neer!’

‘Misschien is dat ook de bedoeling,’ zei Tanis. ‘Zij hebben vleugels.’

‘Achteruit,’ zei Raistlin, die wankel overeind kwam.

‘Raist, niet doen!’ Zijn broer greep hem vast. ‘Je bent te zwak.’

‘Voor één spreuk heb ik nog kracht genoeg,’ fluisterde de magiër. ‘Maar misschien werkt het niet. Als ze zien dat ik een magiegebruiker ben, kunnen ze zich er misschien tegen wapenen.’

‘Verberg je achter Caramons schild,’ zei Tanis snel. De grote man schermde zijn broer af met zijn schild en zijn lichaam.

De mist die om hen heen kolkte, onttrok hen aan de blik van de draconen, maar maakte het hun ook onmogelijk om de draconen in de gaten te houden. Duim voor duim ging de ketel omhoog aan de krakende, zwaaiende ketting. Raistlin stond achter Caramons schild klaar voor de aanval, zijn vreemde ogen naar boven gericht, wachtend tot de mist uiteen zou wijken.

Koele lucht streek langs Tanis’ gezicht. Een briesje sloeg de mist uiteen, in elk geval voor even. De draconen waren zo dichtbij dat ze hen bijna konden aanraken. De draconen zagen hen op exact hetzelfde moment, en één van hen vloog met zijn vleugels gespreid en zijn zwaard in de aanslag omlaag naar de ketel, triomfantelijk krijsend.

Raistlin sprak. Caramon haalde zijn schild weg en de magiër spreidde zijn magere vingers. Een witte bol schoot uit zijn hand en raakte de dracoon midden op de borst. De bal ontplofte en hulde het wezen in een kleverig web. Zijn triomfantelijke kreet veranderde in een afschuwelijkgegil toen zijn vleugels in het web verstrikt raakten. Hij stortte door de mist omlaag en raakte in het voorbijgaan de rand van de ketel. Die zwaaide wild heen en weer.

‘Er is er nog een!’ hijgde Raistlin. Hij zakte op zijn knieën. ‘Houd me overeind, Caramon, zorg dat ik niet val.’ De magiër begon hevig te hoesten. Bloed sijpelde uit zijn mond.

‘Raist!’ zei Caramon smekend. Hij liet zijn schild op de grond vallen, zodat hij zijn zwakke tweelingbroer kon opvangen. ‘Hou op! Je kunt toch niets meer doen. Dit wordt nog je dood!’

Een bevelende blik was voldoende. De krijger ondersteunde zijn broer terwijl die opnieuw begon te spreken in de griezelige klanken van de taal van de magie.

De overgebleven dracoon aarzelde. Hij kon de kreten van zijn gevallen metgezel nog steeds horen. Hij wist dat de mens een magiegebruiker was. Hij wist ook dat hij waarschijnlijk wel weerstand kon bieden aan de magie. Maar deze mens tegenover hem was anders dan de andere menselijke magiegebruikers met wie de dracoon te maken had gehad. Zijn lichaam leek zwak en hij leek op het randje van de dood te balanceren, maar hij werd omringd door een krachtige aura van macht.

De magiër hief zijn hand en wees naar de dracoon. Het monster wierp nog een laatste, valse blik op de reisgenoten voordat hij zich omdraaide en wegrende. Bewusteloos zakte Raistlin in de armen van zijn broer, op het moment dat de ketel zijn reis naar de oppervlakte voltooide.

22

Boepoes geschenk. Een onheilspellende aanblik.

Op het moment dat ze Waterwind uit de lift tilden, deed een hevige beving de vloer van de Hal van de Voorvaderen schudden. Waterwind met zich meesleurend deinsden de reisgenoten haastig achteruit, weg bij de scheur in de grond. Hele stukken begaven het en vielen, samen met het grote wiel en de ijzeren ketels, in de mistige diepte.

‘Deze hele grot staat op instorten!’ riep Caramon geschrokken, met zijn broer in zijn armen.

‘Rennen! Terug naar de tempel van Mishakal!’ zei Tanis, naar adem happend van de pijn.

‘Dus we vertrouwen maar weer op de goden?’ vroeg Flint. Tanis moest het antwoord schuldig blijven.

Sturm pakte Waterwind bij zijn armen en wilde hem optillen, maar de Vlakteman schudde zijn hoofd en duwde hem van zich af. ‘Mijn verwondingen zijn niet ernstig. Ik red me wel. Laat me met rust.’ Hij bleef met hangende schouders op de gebarsten vloer zitten. Tanis wierp Sturm een vragende blik toe. De ridder haalde zijn schouders op. De Solamnische ridders beschouwden zelfmoord als een nobele, eervolle daad. De elfen beschouwden het als godslastering.

De halfelf greep de Vlakteman bij zijn lange, donkere haar en rukte zijn hoofd naar achteren, zodat de geschrokken man gedwongen was hem recht aan te kijken. ‘Ga je gang maar. Geef het op, sterf.’ zei Tanis met opeengeklemde kaken. ‘Maak je stamhoofd te schande. Zij had tenminste de moed om te vechten!’

Waterwinds ogen smeulden. Hij pakte Tanis bij zijn pols en duwde hem zo fel van zich af dat de halfelf wankelend tegen de muur botste, kreunend van pijn. De Vlakteman stond op en wierp Tanis een blik vol haat toe. Vervolgens draaide hij zich om en strompelde met gebogen hoofd de bevende gang in.

Sturm hielp Tanis overeind, die duizelig was van de pijn. Zo snel als ze konden gingen ze achter de anderen aan. De vloer was half verzakt, met als gevolg dat ze tegen een muur botsten toen Sturm uitgleed. Een sarcofaag schoofde gang in, en de lugubere inhoud viel eruit. Een schedel rolde vlak voor Tanis’ voeten, die geschrokken op zijn knieën viel. Hij dacht dat hij zou flauwvallen van de pijn.

‘Ga maar,’ wilde hij tegen Sturm zeggen, maar hij kon geen woord uitbrengen. De ridder tilde hem op, en samen strompelden ze verder door de gang vol stof. Aan de voet van de trap die de Paden van de Doden werd genoemd, zagen ze dat Tasselhof op hen wachtte.

‘De anderen,’ perste Sturm eruit, hoestend van het stof.

‘Ze zijn al naar boven gegaan, naar de tempel,’ zei Tasselhof. ‘Caramon zei dat ik hier op jullie moest wachten. Flint zegt dat de tempel veilig is, gebouwd door dwergen, snap je. Raistlin is bij kennis. Ook hij zei dat het veilig was, dat de tempel in de koesterende handen van de godin rustte of zoiets. Waterwind is er ook. Hij keek heel boos naar me. Volgens mij kon hij me wel vermoorden! Maar hij is de trap opgekomen—’

‘Al goed!’ zei Tanis om een eind te maken aan het gebabbel. ‘Genoeg! Sturm, laat me los. Ik moet even rusten, anders ga ik van mijn stokje. Ga met Tas mee, dan zie ik jullie boven wel. Schiet op, verdorie!’

Sturm greep Tasselhof in zijn kraag en sleurde hem mee naar boven. Tanis liet zich achteroverzakken. Zijn huid voelde klam aan van het zweet en elke ademtocht was een kwelling. Opeens stortte de rest van de vloer in de Zaal van de Voorvaderen met een luid gekraak in. De tempel van Mishakal schudde en beefde. Tanis krabbelde overeind, maar bleef nog even staan. Achter zich hoorde hij vaag het donderende geraas van kolkend water. De Nieuwezee had Xak Tsaroth opgeëist. De dode stad was nu ook begraven.