Выбрать главу

Boos en gefrustreerd beet Tika op haar lip. Ze wist dat Otik gelijk had. Ze liep het risico iets ergers over zichzelf af te roepen dan een enkele reis met de slavenkaravanen die bijna elke dag door het dorp trokken, want een boze dracoon doodde snel en meedogenloos. Precies op het moment dat ze dat dacht, klapte de deur open en kwamen er zes arrogante draconenwachters binnen. Een van hen rukte het bordje GESLOTEN van de deur en smeet het in een hoek.

‘Jullie zijn open,’ zei het monster terwijl hij zich in een stoel liet vallen.

‘Ja, uiteraard.’ Otik grijnsde zwakjes. ‘Tika...’

‘Ik had ze al gezien,’ antwoordde Tika dof.

2

De vreemdeling. Gevangen.

Die avond was er maar weinig volk in de herberg. De vaste gasten waren nu draconen, hoewel er af en toe een inwoner van Soelaas iets kwam drinken. Gewoonlijk bleven ze niet lang, omdat ze het gezelschap onaangenaam vonden en de herinneringen aan voorbije tijden pijnlijk.

Vanavond was er een groep kobolden die de draconen met argusogen in de gaten hielden, en drie primitief geklede mensen uit het noorden. Oorspronkelijk waren ze onder dwang toegevoegd aan de gelederen van heer Canaillaard, maar nu vochten ze uitsluitend voor hun plezier, genietend van het moorden en plunderen. In een hoek zaten een paar inwoners van Soelaas op een kluitje bij elkaar. Hederick de theocraat zat niet op zijn vaste plaats. Heer Canaillaard had de Hogetheocraat voor zijn diensten beloond door hem als een van de eersten naar de slavenmijnen te sturen.

Tegen het vallen van de avond kwam een vreemdeling de herberg binnen, die een tafeltje koos in een donker hoekje bij de deur. Tika kon hem niet goed beoordelen, want hij droeg een dikke mantel en een kap die hij ver over zijn hoofd naar voren had getrokken. Hij leek vermoeid, want hij liet zich op zijn stoel zakken alsof zijn benen hem niet langer konden dragen.

‘Wat kan ik voor u halen?’ vroeg Tika.

De man liet zijn hoofd zakken en trok met zijn slanke hand zijn kap nog wat verder naar voren. ‘Niets, dank u,’ zei hij met zachte stem en een licht accent. ‘Is het toegestaan om hier even te rusten? Ik heb met iemand afgesproken.’

‘Wat dacht u van een kroes bier terwijl u wacht?’ vroeg Tika glimlachend.

De man keek op, en even zag ze de glans van zijn bruine ogen in de schaduw van zijn kap. ‘Goed dan,’ zei de vreemdeling. ‘Ik heb wel dorst. Breng me een kroes bier.’

Tika liep naar de bar. Terwijl ze het bier tapte, hoorde ze nog meer gasten binnenkomen.

‘Een klein momentje,’ riep ze zonder zich om te draaien. ‘Ga maar gewoon ergens zitten. Ik kom zo snel mogelijk bij u.’ Ze wierp een blik over haar schouder op de nieuwkomers en liet bijna de kroes uit haar handen vallen. Ze hapte naar adem, maar beheerste zich toen. Je mag ze niet verraden, dacht ze.

‘Ga maar gewoon ergens zitten, vreemdelingen,’ zei ze luid en nadrukkelijk.

Een van de mannen, een grote kerel, leek op het punt te staan iets te zeggen. Tika wierp hem fronsend een felle blik toe en schudde haar hoofd. Haar blik gleed naar de draconen die in het midden van de gelagkamer zaten. Een man met een baard leidde de groep langs de draconen, die de vreemdelingen met veel belangstelling opnamen.

Ze zagen vijf mannen, een vrouw, een dwerg en een kender. De mannen droegen bemodderde mantels en laarzen. Een van hen was ongewoon lang, een ander ongewoon fors. De vrouw was in bont gekleed en liep gearmd met de lange man. Allemaal leken ze terneergeslagen en vermoeid. Een van de mannen hoestte en leunde zwaar op een merkwaardig uitziende staf. Ze liepen naar de andere kant van de zaal en gingen aan een tafeltje in de uiterste hoek zitten.

‘Nog meer van die ellendige vluchtelingen,’ sneerde een dracoon. ‘Maar die mensen zien er gezond uit, en iedereen weet dat dwergen harde werkers zijn. Waarom zijn ze nog niet afgevoerd?’

‘Dat komt nog wel, zodra de Schaarsmeester ze ziet.’

‘Misschien moeten we het zelf even regelen,’ zei een derde met een boze blik op de acht vreemdelingen.

‘Neuh, ik heb geen dienst. Ze komen toch niet ver.’

De anderen lachten en richtten hun aandacht weer op hun bier. Allemaal hadden ze al een aantal lege kroezen voor zich op tafel staan.

Tika bracht het bier naar de vreemdeling met de bruine ogen, zette het snel voor hem neer en liep toen bedrijvig op de nieuwkomers af.

‘Wat kan ik voor jullie doen?’ vroeg ze koeltjes.

De lange man met de baard gaf met zachte, hese stem antwoord. ‘Bier en iets te eten,’ zei hij. ‘En wijn voor hem,’ voegde hij eraan toe met een knikje naar de man die bijna onafgebroken zat te hoesten.

De frêle man schudde zijn hoofd. ‘Heet water,’ fluisterde hij.

Tika knikte en liep weg. Uit gewoonte wilde ze naar de plek gaan waar de oude keuken was geweest. Toen ze zich herinnerde dat die er niet meer was, draaide ze zich met een ruk om en liep naar de geïmproviseerde keuken die onder supervisie van draconen door kobolden was gebouwd. Daar verraste ze de kokkin door de hele koekenpan met gekruide aardappeltjes te pakken en ermee naar de gelagkamer te lopen.

‘Bier voor de hele tafel en een beker heet water!’ riep ze tegen Dezra, die achter de bar stond. Tika dankte de sterren dat Otik vandaag vroeg naar huis was gegaan. ‘Itrum, neem jij die tafel maar.’ Ze gebaarde naar de kobolden terwijl ze zich terug naar de nieuwkomers haastte. Met een steelse blik op de draconen zette ze de koekenpan met een klap op tafel. Zodra ze zag dat ze in beslag genomen werden door hun bier, sloeg ze haar armen om de grote man heen en gaf hem een kus waar hij rode konen van kreeg.

‘O Caramon,’ fluisterde ze snel. ‘Ik wist wel dat je me zou komen halen. Neem me mee! Toe, alsjeblieft!’

‘Rustig maar, rustig maar,’ zei Caramon terwijl hij haar onhandig klopjes op haar rug gaf en smekend naar Tanis keek. De halfelf kwam snel tussenbeide, zijn blik gericht op de draconen.

‘Tika, doe eens rustig,’ zei hij. We hebben publiek.’

‘Natuurlijk,’ zei ze kordaat. Ze rechtte haar rug en streek haar schort glad. Snel deelde ze borden uit, waarna ze de gekruide aardappels begon te verdelen terwijl Dezra het bier en het hete water kwam brengen.

‘Vertel ons eens wat er in Soelaas is gebeurd,’ vroeg Tanis met verstikte stem.

Snel en op fluistertoon deed Tika haar relaas, terwijl ze de borden vol schepte en Caramon een dubbele portie gaf. De reisgenoten hoorden het in grimmig stilzwijgen aan.

‘Dus nu,’ besloot Tika, ‘vertrekt er elke week een slavenkaravaan naar Pax Tharkas, alleen hebben ze bijna iedereen al meegenomen. Alleen de ambachtslieden, zoals Theros IJzerfeld, hebben ze achtergelaten. Ik vrees voor hem.’ Ze liet haar stem nog verder dalen. ‘Hij heeft me gisteravond bezworen dat hij niet meer voor hen zal werken. Het begon allemaal met die groep gevangengenomen elfen—’

‘Elfen? Wat doen elfen hier?’ vroeg Tanis. In zijn verbijstering sprak hij te luid. De draconen draaiden zich om en staarden hem aan; de gemantelde vreemdeling in de hoek keek op. Tanis dook ineen en wachtte tot de draconen hun aandacht weer op hun bier richtten. Hij wilde Tika iets vragen over de elfen, maar precies op dat moment riepen de draconen om meer bier.

Tika zuchtte. ‘Ik kan maar beter gaan.’ Ze zette de koekenpan op tafel. ‘Deze laat ik hier staan. Maak hem maar leeg.’

De reisgenoten aten lusteloos. Het eten lag als as op hun tong. Raistlin maakte zijn vreemde kruidenmengsel klaar en dronk het op. Bijna meteen werd het hoesten minder. Onder het eten keek Caramon peinzendnaar Tika. Hij kon nog steeds de warmte voelen van haar lichaam toen ze hem had omhelsd, en haar zachte lippen. Dat riep allerlei plezierige gevoelens bij hem op, en hij vroeg zich af of de verhalen die hij over Tika had gehoord soms waar waren. Die gedachte maakte hem boos en verdrietig tegelijk.

Een van de draconen verhief zijn stem. ‘We zijn misschien niet het soort mannen dat je gewend bent, liefje,’ zei hij lallend terwijl hij zijn geschubde arm om Tika’s middel sloeg. ‘Maar dat betekent niet dat we geen manieren kunnen bedenken om jou blij te maken.’