Выбрать главу

Caramon gromde diep in zijn borst. Sturm, die het ook had opgevangen, legde met een dreigend gezicht zijn hand op zijn zwaard. Met zijn hand op de arm van de ridder zei Tanis dringend: ‘Hou op, allebei! We bevinden ons in een bezet dorp. Wees verstandig. Dit is niet het moment voor hoffelijkheid. Dat geldt ook voor jou, Caramon! Tika kan het alleen wel af.’

En inderdaad, Tika had zich al behendig losgemaakt uit de greep van de dracoon en beende boos naar de keuken.

‘Nou, wat doen we nu?’ bromde Flint. ‘We komen terug naar Soelaas om voorraden in te slaan en het enige wat we vinden, zijn draconen. Mijn huis is een hoopje as. Tanis heeft niet eens een vallenboom meer, laat staan een woning. Het enige wat we hebben zijn de platina schijven van een of andere oude godin en een zieke magiër met een paar nieuwe spreuken.’ Hij sloeg geen acht op Raistlins boze blik. ‘We kunnen de schijven niet opeten en de magiër heeft nog niet geleerd voedsel tevoorschijn te toveren, dus al wisten we waar we naartoe moesten, dan nog zouden we van de honger omkomen voordat we er waren.’

‘Moeten we nog wel naar Haven gaan?’ vroeg Goudmaan aan Tanis. ‘Stel dat het daar net zo erg is als hier? Hoe weten we dat de Raad van Hogezoekers zelfs nog maar bestaat?’

‘Daar heb ik allemaal geen antwoord op,’ zei Tanis met een zucht. Hij wreef in zijn ogen. ‘Maar ik denk dat we moeten proberen in Qualinesti te komen.’

Verveeld door het gesprek gaapte Tasselhof. Hij leunde achterover in zijn stoel. Hem maakte het niet uit waar ze naartoe gingen. Hij bestudeerde de herberg met grote belangstelling, en het liefst wilde hij opstaan om de plek te bekijken waar de afgebrande, oude keuken had gezeten, maar Tanis had hem voordat ze binnenkwamen gewaarschuwd dat hij zich gedeisd moest houden. Daarom stelde de kender zich ermee tevreden om de andere gasten op te nemen.

Meteen viel hem de vreemdeling met de mantel en de kap op die voor in de herberg belangstellend naar hen zat te kijken nu de discussie verhitraakte. Tanis verhief zijn stem, en opnieuw klonk luid de naam ‘Qualinesti’. Met een bons zette de vreemdeling zijn kroes bier neer. Tas wilde net Tanis’ aandacht daarop vestigen toen Tika de keuken uit kwam en eten voor de draconen op tafel smeet, waarbij ze hun geklauwde handen handig vermeed. Toen liep ze weer op de groep af.

‘Mag ik nog wat aardappels?’ vroeg Caramon.

‘Natuurlijk.’ Tika glimlachte naar hem en liep met de koekenpan terug naar de keuken. Caramon voelde dat Raistlin naar hem keek. Blozend begon hij met zijn vork te spelen.

‘In Qualinesti—’ begon Tanis weer in reactie op iets wat Sturm had gezegd, die naar het noorden wilde.

Tas zag de vreemdeling in de hoek overeind komen en op hen aflopen. ‘Tanis, gezelschap,’ zei hij zachtjes.

Het gesprek werd afgekapt. Allemaal hielden ze hun blik op hun kroes gericht, maar ze konden voelen en horen dat de vreemdeling naderbij kwam. Tanis vervloekte zichzelf omdat hij hem niet eerder had opgemerkt.

De draconen daarentegen hadden de vreemdeling wel opgemerkt. Op het moment dat hij de tafel van de monsters bereikte, stak er één zijn voet uit. De vreemdeling struikelde erover en viel tegen een naburige tafel. De draconen schaterden het uit. Toen ving een van hen een glimp op van het gezicht van de vreemdeling.

‘Elf!’ siste de dracoon terwijl hij de kap wegtrok, zodat de amandelvormige ogen, scheefstaande oren en fijne, mannelijke trekken van een elfenheer zichtbaar werden.

‘Laat me erlangs,’ zei de elf terwijl hij met zijn handen geheven achteruitdeinsde. ‘Ik wilde alleen even deze vreemdelingen begroeten.’

‘De enige die jij gaat begroeten, is de schaarsmeester, elf,’ grauwde de dracoon. Hij sprong overeind, greep de vreemdeling bij de kraag van zijn mantel en drukte hem met zijn rug tegen de bar. De twee andere draconen lachten luid.

Tika, die met haar koekenpan onderweg was naar de keuken, liep met grote passen op de draconen af. ‘Hou daarmee op!’ riep ze uit terwijl ze een van de draconen bij zijn arm pakte. ‘Laat hem met rust. Hij is een betalende gast, net als jullie.’

‘Bemoei je met je eigen zaken, kind!’ De dracoon duwde Tika uit de weg, waarna hij de elf met zijn ene hand vastpakte en hem vervolgens twee klappen in het gezicht gaf. Zijn klauwen veroorzaakten bloedende wonden. Toen de dracoon de elf losliet, wankelde die en schudde versuft zijn hoofd.

‘Ja, vermoord hem!’ riep een van de mensen uit het noorden. ‘Laat hem krijsen, net als de anderen!’

‘Ik snijd hem zijn scheve ogen uit de kop, dat ga ik doen!’ De dracoon trok zijn zwaard.

‘Zo is het genoeg geweest!’ Sturm rende erop af, met de anderen in zijn kielzog, al vreesden ze allemaal dat ze de elf niet zouden kunnen redden. Daarvoor waren ze nog te ver bij hem vandaan. Dichterbij schoot echter ook iemand te hulp. Met een schrille kreet van woede liet Tika Walyan haar koekenpan op het hoofd van de dracoon neerkomen.

Er klonk een luide bons. De dracoon staarde Tika even verbijsterd aan, waarna hij in elkaar zakte. De elf sprong met getrokken dolk naar voren toen de andere twee draconen zich op Tika stortten. Sturm wist haar op tijd te bereiken en sloeg een van de draconen met zijn zwaard tegen de grond. Caramon tilde de andere met zijn machtige armen op en smeet hem over de bar heen.

‘Waterwind! Laat ze niet de deur uit gaan!’ riep Tanis, die zag dat de kobolden overeind waren gesprongen. De Vlakteman pakte een van de kobolden op het moment dat die zijn hand op de deurklink legde, maar een tweede wist hem te ontlopen. Ze hoorden hem schreeuwen om de wachters.

Nog steeds gewapend met haar koekenpan mepte Tika een kobold op het hoofd. Maar een andere zag Caramon op zich afkomen en sprong uit het raam.

Goudmaan kwam overeind. ‘Gebruik je magie!’ zei ze tegen Raistlin, wiens arm ze vastgreep. ‘Doe iets!’

De magiër keek haar met kille blik aan. ‘Het is hopeloos,’ fluisterde hij. ‘Ik ga mijn energie niet verkwisten.’

Goudmaan keek hem woedend aan, maar hij had zijn aandacht alweer op zijn drankje gericht. Bijtend op haar lip rende ze op Waterwind af, de buidel met daarin de kostbare schijven van Mishakal in haar armen. Op straat hoorde ze wild hoorngeschal.

‘We moeten hier weg!’ zei Tanis, maar op dat moment sloeg een van de menselijke krijgers zijn armen om Tanis’ nek en trok hem op de grond. Met een wilde kreet sprong Tasselhof op de bar, van waaruit hij kroezen naar de belager van de halfelf begon te smijten. Een paar keer miste hij Tanis op een haartje.

Flint stond te midden van de chaos naar de elf te kijken. ‘Ik ken jou!’ riep hij opeens. ‘Tanis, is dat niet—’

De dwerg zakte ineen toen een kroes hem vol op het hoofd raakte.

‘Oeps,’ zei Tas.

Tanis had zijn handen om de keel van zijn belager geklemd en liet hem bewusteloos onder een tafel achter. Hij tilde Tas van de bar, zette hem op de grond en knielde naast Flint neer, die kreunend probeerde overeind te komen.

‘Tanis, die elf...’ Flint knipperde verdwaasd met zijn ogen, en vroeg toen: ‘Wat kreeg ik nou tegen mijn hoofd?’

‘Die grote kerel onder de tafel gaf je een klap!’ zei Tas wijzend.

Tanis stond op en keek naar de elf. ‘Gilthanas?’

De elf staarde hem aan. ‘Tanthalas,’ zei hij koeltjes. ‘Ik herkende je bijna niet. Die baard—’

Weer klonk er hoorngeschal, dichterbij deze keer.

‘Goede Reorx!’ kreunde de dwerg, die wankel overeind kwam. ‘We moeten hier weg! Kom mee! De achterdeur!’

‘Er is geen achterdeur meer!’ riep Tika wild, nog steeds met de koekenpan in haar handen.

‘Nee,’ zei iemand bij de deur. ‘Er is geen achterdeur meer. Jullie zijn mijn gevangenen.’

Een fel brandende toorts werd de gelagkamer binnengedragen. De reisgenoten schermden hun ogen af, en konden in de deuropening nog net een gedrongen gestalte onderscheiden, met daarachter kobolden. Buiten hoorden ze kletsende voetstappen, waarna wel zo’n honderd kobolden door de ramen en de deur naar binnen tuurden. De kobolden in de gelagkamer die nog leefden en bij bewustzijn waren, stonden op en trokken hun wapens, hun hongerige ogen op de reisgenoten gericht.